ZEDELGEM POW CAMP

 

                                     

Letse krijgsgevangenen, herfst 1945. Zedelgem Camp 2227.

(Latvijas Fotogrāfijas muzejs)

Under Construction !

 

HET PRISONER OF WAR CAMP ZEDELGEM

 1944-1946

Pol Denys  ©


“Prisoners of War are entitled to respect for their persons and honour.”

Convention relative to the Treatment of Prisoners of War. Geneva, 27 July 1929. 

Part 1. General Provisions. Art. 3.


 

 

Het krijgsgevangenschap, behandeling en rechtspositie

Sinds mensenheugenis maakt het krijgsgevangenschap deel uit van de oorlogsvoering. In strikte zin is de krijgsgevangene, elke militair die door een oorlogvoerende macht gevangengehouden wordt. In de ruimere betekenis omvat dit ook guerrillastrijders, burgers die openlijk de wapens opnemen tegen een vijand geassocieerd met een militaire macht.

In de vroegste oorlogsgeschiedenis was er totaal geen erkenning van de status van de krijgsgevangenen. Als de strijder het slagveld überhaupt al had overleefd, werd hij het bezit van zijn overweldiger. Gedood worden of tot slaaf gemaakt worden, was sterk afhankelijk van factoren zoals de beschikbaarheid van voedsel of zijn bruikbaarheid voor zijn overwinnaar. In de evoluerende oorlogsvoering varieerde ook de behandeling van de krijgsgevangenen, van een vervelend bijproduct van het conflict, tot menselijke pasmunt of van economisch belang voor de overwinnaar. Het Romeinse concept, de idee van de rechtvaardige oorlog, de bellum iustum, oorlog voeren om vrede te bewerkstelligen, steun aan het goede en onderdrukking van het kwade, kreeg stilaan vorm. En in de nasleep van de vele geopolitieke, ideologische, culturele en religieuze conflicten werden in de 16de en 17de eeuw de eerste gedragsregels van het oorlogsrecht vastgelegd. De begrippen, het ius ad bellum, de voorwaarden van het recht tot oorlogvoeren en het ius in bello, de voorwaarden die gelden zodra de oorlog gevoerd wordt, zoals de behandeling van krijgsgevangenen en burgers, werden gemeengoed in de verdragen en akkoorden tussen strijdende partijen.

De steeds mondialer wordende conflicten en met name de Eerste Wereldoorlog waren aanleiding om de tekortkomingen in de verschillende versies van het Landoorlogreglement (Reglement betreffende de wetten en gebruiken van den oorlog te land), tot stand gekomen in 1899 en 1907 tijdens de Haagse Vredesconferenties, in een nieuwe overeenkomst te gieten. De vernieuwingen in het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen van 27 juli 1929 bestond eruit, dat de krijgsgevangenen humaan moesten behandeld worden, recht hadden op kleding, voeding, huisvesting, medische verzorging, de mogelijkheid om te corresponderen met verwanten, en dat ze vrijgelaten en gerepatrieerd dienden te worden als de vijandelijkheden waren beëindigd. Verder was er het verbod op represailles en collectieve straffen, de organisatie van het werk van gevangenen, de aanwijzing door de gevangenen van vertegenwoordigers en de controle die werd uitgeoefend door de beschermende machten.

Het eerste Verdrag van Genève, 1864.

(Kevin Quinn, Ohio, US – Flickr)

 

 

 

Na de Tweede Wereldoorlog werd het gedateerde verdrag van 1929 vervangen door een reeks van vier Geneefse verdragen in 1949, die respectievelijk de verbetering van het lot van gewonden en zieken van land- en zeestrijdkrachten bepaalde, de aanvullende regels over de behandeling van krijgsgevangenen bedong en de bescherming van burgers in oorlogstijd verplichtte. In latere Conventies en Aanvullende Protocollen werden onder meer regels opgenomen over het humanitair recht bij gewapende conflicten die niet van internationale aard zijn, zoals bijvoorbeeld burgeroorlogen. De schendingen van de Geneefse Verdragen zijn oorlogsmisdaden en vallen onder de rechtspraak van internationale tribunalen en het Internationaal Strafhof.

 

Confronterende Time coverfoto van ernstige schendingen van de Geneefse conventie tijdens de Bosnische Oorlog, 1992-1995.

(Time – The Weekly Magazine – August 17, 1992. Collectie Pol Denys)

 

 

 

De behandeling van de Duitse en andere krijgsgevangenen in het Prisoner of War Camp Zedelgem (POW-Camp), en onlosmakelijk ermee verbonden ook Jabbeke, dienen door de historische bril van het Verdrag van Genève van 1929, de bevrijdingsroes en de ontnuchterende nasleep ervan gezien te worden.

 

 

De logische keuze voor het Vloethemveld

In het zog van de doorstotende Britse, Canadese en Poolse troepen, richting Nederland en Noord-Duitsland, die midden september 1944 onze contreien bevrijdden, kwam ook een immense logistieke beweging op gang.  De vitale bevoorrading, de materiële ondersteuning en versterkingen van de 21st Army Group (British Second Army en Canadian First Army) onder het bevel van Veldmaarschalk Bernard Montgomery (1887-1976), werd georganiseerd door ondersteunende eenheden die opereerden onder de koepel van Lines of Communications (L of C). De ruime West-Vlaamse regio kwam onder de administratieve controle van de 11 L of C, met Oostende als hoofdkwartier van de 8 Base Sub Area. Het openhouden van deze cruciale levensader, de verbinding tussen Britse bevoorradingsbasissen en de oprukkende troepen was een taak voor het 155 Corps of Royal Engineers Works (155 C.R.E. Works). Dit R.E.Corps ontscheepte op 30 augustus 1944 in Frankrijk. Na enkele tussenstops in Rouen, Abbeville en Inxent kwam het op 14 september aan in Oostende, waar ze korte tijd later samen de burelen deelden met de 8 Base Sub Area Headquarters in het Institut des Dames du Sacré-Cœur aan de Zeedijk. Naast de logistieke taken en de lokale opruimings- en herstellingswerken brachten de vijandelijkheden ook een grote stroom aan gewonden en krijgsgevangenen met zich mee. Het takenpakket van het 155 C.R.E. was heel ruim: het mijnenvrij maken van een strook van 2 mijlen voor de kust van Oostende, de volledige kuststrook ruimen van booby-traps en mijnen (Schü-mine, Tellermine), het creëren van duizenden hospitaalbedden en het omvormen van hotels en scholen tot herstellingsoorden in Brugge, De Haan, Knokke, Oostende en Sijsele, herstellen van bruggen, wegen, sluizen en dokken en het oprichten van Transit/POW-Camps in Jabbeke, Oostende, Westende en Zedelgem. Deze kolossale onderneming zorgde ervoor dat heel wat gespecialiseerde compagnieën voor de overkoepelende 155 C.R.E. aan het werk waren.

 

Lines of Communications kaart, Noord-Franse en Belgische kustregio, situatie op 31.12.1944. 

(Normandy to the Baltic – Bernard Law Montgomery)

 

 

 

In de eerste maanden na de landing in Normandië (6 juni 1944, D-day) werden de krijgsgevangenen eerst nog vanuit transitkampen nabij de Franse havensteden aan de Kanaalkust naar Groot-Brittannië verscheept. Maar reeds vanaf augustus ontstonden de eerste provisorische POW-Camps in Frankrijk. Zoals Camp 2225, de verzamelnaam van een hele reeks kleinere opvangkampen (Audrieu, Bayeux, Boulogne-sur-Mer, Caen, Château-Thierry, Dieppe, Evron, Fleury-sur-Orne, Laon, St. Lambert, Tertry,…) en Camp 2375 dat aanvankelijk Dieppe, Zandvoorde (Oostende) en later Zedelgem als thuisbasis zou hebben. In België werden ze operationeel vanaf de tweede helft van oktober 1944. Om de uitvoering te verzekeren van de diverse lopende operaties, en om de militairen en sommige tewerkgestelde burgers van inkwartiering te voorzien had het 155 C.R.E. tegen eind oktober reeds beslag gelegd op een 1000-tal eigendommen in de streek. Voor de oprichting van de POW-Camps werden de barakken en loodsen van het militaire kamp aan de Stationsstraat en het kasteel van de familie du Bus de Gisignies in Jabbeke ingenomen. Te Zedelgem werden het munitiedepot in het Vloethemveld en de kazerne gelegen aan de Diksmuidse Heirweg opgeëist.

De keuze voor de oprichting van een krijgsgevangenenkamp in het munitiedepot van Zedelgem lag voor de hand. De ruime, omheinde site was discreet omsloten door bossen. En de aanwezigheid van de vele stenen munitiegebouwtjes, in een geordende structuur, en de gemakkelijke bereikbaarheid via de lokale wegen en de militaire spoorwegverbinding maakten de locatie uitermate geschikt voor de huisvesting van vele tienduizenden POWs. Reeds enkele dagen na de explosies van dinsdag 5 en donderdag 7 september 1944 in het munitiedepot, werden de opruimings- en herstellingswerken aan de daken gestart om de installatie van het krijgsgevangenenkamp voor te bereiden. De Zedelgemse ondernemers René Slabbinck, André Ryheul en Alidor Schatteman kregen de opdracht de resterende niet-ontplofte munitie en het door de Duitsers als oorlogsbuit gestockeerde meubilair uit het depot naar de kazerne over te brengen, om het daar veilig te stellen.

 

“115 C.R.E. Works drawings” – Grondplan Prisoner of War Camp nr. 2226.

(Archief Gemeente Zedelgem)

 

 

 

De eigenlijke werken voor de oprichting van het POW-Camp startten op 22 oktober onder leiding van de 726 Artisan Works Company R.E. (726 A.W. Coy. R.E.). De einddatum van de werken werd op 30 november gesteld. Daarvoor werden burgers uit de ruime omgeving van Zedelgem opgevorderd en tewerkgesteld. Aanvankelijk waren er dit enkele honderden. Maar door de voortschrijdende frontlinies en daarmee de grote toevloed van Duitse krijgsgevangenen in de regio, werd de doelstelling bijgestuurd. De Britse legerleiding voorzag daarom binnen de grenzen van het Zedelgemse munitiedepot de oprichting van twee kampen van elk aanvankelijk 10.000 en één kamp van 20.000 gevangenen. Het voorziene einde van de werken werd opgeschoven naar 28 februari 1945. De werken werden dan ook grondig aangepakt. Alle beschadigde munitiegebouwtjes aan de noordzijde werden afgebroken en het terrein geëffend om er een groot tentenkamp te bouwen. De Zedelgemse paardeneigenaren August Declerck, Gustaaf Meuleman, Honoré De Ceuninck en Alidor Schatteman leverden paardenarbeid voor de grondwerken. Aan de zuidzijde werden twee kampen gebouwd en in het verlengde van de onbeschadigde stenen depots werden tientallen houten barakken van het Belgische leger, type Baraquement Système Adrian, als slaapgelegenheden geplaatst. Ook de Kortrijkse firma Kunstwerkstede De Coene, die omwille van vermeende economische collaboratie onder gerechtelijk sekwester stond, leverde er barakken van het type Système Hamon die als eet- en theaterbarakken, magazijnen, burelen of kapel gebruikt werden. Verder dienden onder meer nog kampkeukens, watertorens, opslagplaatsen, een bakkerij, latrines, wasplaatsen, wachttorens, machinekamers, toegangspoorten, hondenkennels, droogkamers, pomphuizen en bezinkputten gebouwd te worden en werden kilometers omheining van prikkeldraad geplaatst die het iconische uitzicht van het krijgsgevangenenkamp mee bepaalden. Het hele kamp werd van elektriciteit voorzien en voor de watervoorziening werd water getrokken uit het Kanaal Brugge-Oostende via een 4 inch-buizenstelsel langs de Aartrijksesteenweg.

 

POW Camp 2227 in vogelprespectief en in de verte de tentenkampen 2229 en 2375.

(Latvijas Kara muzejs)

 

 

 

Voor deze immense karweien werden nog een vijftal gespecialiseerde Britse en Canadese compagnieën ingezet, waaronder de 113 Railway Construction Company R.E.  (113 R.C. Coy. R.E.) voor het herstel van het interne spoorwegnet en het 1st Detachment, Canadian Forestry Company (1 Det, Cdn. Forestry Coy.) voor het rooien van bomen. Daarbij werden nog eens duizenden burgers uit de regio tewerkgesteld. Eind 1944 waren er 200 arbeiders aan het werk in het Vloethemveld. In het eerste kwartaal van 1945 steeg dit aantal heel snel tot een indrukwekkende 2.500 werklieden. De 14-daagse uitbetaling van de lonen bezorgde het gemeentebestuur dan ook heel wat kopzorgen. De communicatie met de dienst Office Mutual Aid (O.M.A.), de kredietverstrekker van het opperste militaire gezag in België, Supreme Headquarters of the Allied Expeditionary Forces (S.H.A.E.F.), verliep heel stroef en de gevraagde voorschotten moesten telkens verhoogd worden. In de periode januari-mei 1945 diende maar liefst 11 miljoen Belgische frank aan lonen uitbetaald te worden.

De druk om het krijgsgevangenenkamp Zedelgem versneld operationeel te krijgen was groot. De infrastructurele voorzieningen van POW-Camp 2224 Jabbeke, dat reeds op 19 oktober 1944 in gebruik werd genomen, bleken algauw ontoereikend. De situatie werd er onhoudbaar vanaf midden november wanneer meer dan 20.000 gevangenen gehuisvest werden in een vooropgestelde accommodatie van 10.000 POWs. In de daaropvolgende maanden waren er verschillende meetings en bezoeken aan het Camp Zedelgem door de lokale Commander 115 R.E. Lieutenant Colonel S.W. Green samen met Commander 8 Base Sub-Area Brigadier H.S. Pinder, Deputy Adjutant-General 11 L. of C. Brigadier J. McCandlish of Commander 11 L. of C. Major-General G. Surtees om de werken te inspecteren en te bespoedigen. De inspanningen loonden en een gedeelte van POW-Camp Zedelgem kon uiteindelijk vervroegd in gebruik genomen worden. Op 14 februari 1945 kwam de allereerste treinlading Duitse krijgsgevangenen aan, 26 officieren en 1401 andere rangen, bestemd voor het zuidelijke POW-Camp 2226. Lieutenant Colonel H.M. Boyle (Royal Irish Fusiliers), commandant van POW-Camp 2224 Jabbeke, kreeg tijdelijk het bevel over beide krijgsgevangenenkampen. Heel bevreemdend is de zakelijke nuchterheid in de Britse verslaggeving, die ogenschijnlijk banale fait-divers in één adem samen notuleerden met gebeurtenissen van grote impact op het menselijk welzijn. De lichte voetblessure van 115 R.E. Commander Lt. Col. Green, de eerste treinlading krijgsgevangenen te Zedelgem en op dezelfde dag, een accidentele serie explosies in de voorhaven van Oostende, waarbij niet eens vermeld staat dat 26 Canadezen en 36 Britten er het leven verloren.

 

 

 

De vier Zedelgemse kampen. Situering in tijd en evolutie van het aantal krijgsgevangenen

Binnen de omheinde perimeter van het munitiedepot Zedelgem bevonden zich tussen februari 1945 en september 1946 vier streng bewaakte kampen: kampnummers 2226, 2227, 2229 en 2375.  Hoewel ze onder het overkoepelend bevel stonden van de commandant van Camp 2226 waren het aparte entiteiten die in operationele tijd en het aantal krijgsgevangenen dat ze huisvestten, sterk van elkaar verschilden. De kampen lagen ver van de ingang, aan het zicht onttrokken door de omliggende velden en bossen. De vier rechthoekige zones van langgerekte barakkenstraten langs de reeds aanwezige spoorlijnen waren van een dubbele omheining en wachttorens voorzien. Daarbij werden de kampen 2226 en 2227 elk nogmaals in drie stroken opgedeeld. Ook deze cages of compounds, (L. 850m. x Br. 85m.) waren op zich staande eenheden, elk voorzien van eigen slaapgelegenheden, keukens, wasplaatsen en watertorens. Deze cages konden elk tot 5.500 krijgsgevangenen huisvesten, maar in de zomer van 1945 werden deze aantallen ruim overschreden. Camp 2226 en 2227 werden in februari 1945 in gebruik genomen en zouden pas in de zomer van 1946 gesloten worden. Het meest noordelijke tentenkamp 2229 werd eind maart 1945 geopend en bleef uiteindelijk een achttal maanden operationeel. Camp 2375, eveneens een tentenkamp, kende een lange ontstaansgeschiedenis en verplaatste zich voor en na zijn komst naar Zedelgem met volledige infrastructuur en bewakingseenheid telkens waar de nood aan provisorische huisvesting het hoogst was. Op 12 mei 1945 vestigde dit kamp zich in Zedelgem en verhuisde na zes maanden naar Enghien waar het zich vasthechtte aan Camp 2231.

 

7 mei 1945 – Overview van de tentenkampen nrs. 2229 en/of 2375.

(Markus Lenz, Trolley Mission)

 

 

 

***

ZEDELGEM CAMP 2226 – 12 februari 1945 / september 1946 (exacte sluitingsdatum onbekend)

ZEDELGEM CAMP 2227 – 27 februari 1945 / 14 juni 1946 (definitieve ontmanteling)

ZEDELGEM CAMP 2229 – 29 maart 1945 /  18 november 1945 (definitieve ontmanteling)

Eerdere locaties Camp 2375:

  ° Camp 2375 – 1 januari 1944 (U.K.) / 11 september 1944 (U.K.)

  ° Camp 2375 – 11 september 1944 (Dieppe) / 26 november 1944 (Dieppe)

  ° Camp 2375 – 26 november 1944 (Zandvoorde, Oostende) /  12 mei 1945  (Zandvoorde, Oostende)

ZEDELGEM CAMP 2375 – 12 mei 1945 / 24 oktober 1945

Latere locaties Camp 2375: 

  ° Camp 2375 (Enghien/Edingen) – 24 oktober 1945 / 13 mei 1946 (Enghien/Edingen)

  ° Camp 2375 (Brussel, St. Anna’s barracks) / 28 mei 1946 (definitieve ontmanteling)

***

Inmiddels werden in België vóór 8 mei 1945, het moment van de onvoorwaardelijke overgave van alle Duitse strijdkrachten, nog verschillende locaties Britse Lines of Communication Camps (L. of C. Camps) opgericht. Het gros van de krijgsgevangenen in deze kampen zou aanvankelijk uit de heroverde gebieden van Noord-Frankrijk, België, Nederland en de noordelijke Duitse Ruhr Pocket komen. Na de wapenstilstand kwamen ze uit de bezette noordwestelijke Duitse deelstaten Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen en Sleeswijk-Holstein en later kwamen er ook terugkerende krijgsgevangenen uit Canada en de Verenigde Staten bij. Tijdens de oorlog zag men de Duitse krijgsgevangen liever ver weg, waar ze minder gevaar vormden om te ontsnappen en het Duitse leger opnieuw te vervoegen.

 

***

BRITSE L. of C. (Lines of Communication) CAMPS

 

ANTWERPEN – POW-CAMP NR. 2225

BRASSCHAAT – POW-CAMP NR. 2223

EDINGEN – POW-CAMPS NRS. 2231 EN 2375

JABBEKE – POW-CAMP NR. 2224

KLUISBERGEN/KRAAI – POW-CAMP NR. 2232

TERLANEN/OVERIJSE – POW-CAMP NR. 2228

VILVOORDE – POW-CAMPS NRS. 2218, 2221 en 2230

ZEDELGEM – POW-CAMPS NRS. 2226, 2227, 2229 en 2375

***

Waar de Britse POW-Camps voornamelijk in Vlaanderen lagen, hadden ook de Amerikaanse strijdkrachten een aantal kampen onder hun supervisie die allemaal in het Waalse landsgedeelte gesitueerd waren. Naast de twee grote Continental Central Prisoner of War Enclosure (CCPWE) kampen te Erbisœul en Jambes controleerden ze nog een aantal  Labor Supervision Centres (L.S.C.), onderverdeeld in een 80-tal werkkampen (stockades) oa. in Charleroi, Courcelles, Mons, Virton, Poulseur, Henri-chapelle, Frasnes-lez-Couvin, Waremme, Farcienne, Havré, Liège (1939 Exposition Ground). In Vlaanderen kennen we onder andere Camp Tophat aan de oevers van de Schelde te Antwerpen. Al deze POW/werkkampen zouden op termijn overgedragen worden aan België en de krijgsgevangenen werden tewerkgesteld in de Limburgse en Waalse kolenbekkens, bosbouw, landbouw, steengroeven, industrie of als ontmijners. Hierbij kunnen we spreken van een overtreding van de Geneefse Conventies. In het verdrag betreffende de behandeling van krijgsgevangenen (Genève, 27 juli 1929), Section III, Chapter 3 ‘Prohibited work’ Art.31 & 32 staat nochtans duidelijk dat het verboden is POWs tewerk te stellen voor ongezond of gevaarlijk werk (Art.32). Verder mag het werk geen rechtstreeks verband houden met militaire operaties, zoals het omgaan met wapens en munitie (Art.31).

 

***

AMERIKAANSE C.C.P.W.E. (Continental Central Prisoner of War Enclosure) CAMPS

GHLIN-ERBISOEUL (MONS) – POW-CAMP CCPWE NR. 26

JAMBES (NAMUR) – POW-CAMP CCPWE NR. 18

AMERIKAANSE L.C.S. (Labor Supervision Centres)

BRUSSEL – 129th L.C.S.

FARCIENNES, MOUSTIER, FLAWINNE – 131th L.C.S.

LIÈGE – 132th L.C.S.

ESTINNES-AU-VAL, HAVRÉ, NIMY, FLÉNU, MONS – 133th L.C.S.

COURCELLES (CHARLEROI) – 134th L.C.S.

LIÈGE (1939 EXPOSITION GROUND), WAREMME – 135th L.C.S.

CHIEVRÈS (MONS) – 139th L.C.S.

ANTWERPEN (CAMP TOPHAT) – 143th L.C.S.

ANTWERPEN – 145th L.C.S.

LA LOUVIÈRE (MONS )- 148th L.C.S.

***

De oprichting van de Belgische werkkampen waren het rechtstreekse gevolg van het naoorlogse beleid om de steenkoolproductie op te drijven. De Kolenslag (La Bataille du Charbon) was voor de regering van de eerste minister, Bruggeling Achiel Van Acker bijnaam Assiel Sarbon (1898-1975) een prioriteit om de economische wederopbouw krachtdadig te stimuleren. Ex-mijnwerkers en werklozen moesten verplicht aan het werk en voornamelijk Oost-Europese displaced persons (D.P.), uit de pas bevrijde Duitse kampen, werden gerekruteerd om in de mijnen te komen werken. Om het arbeiderstekort aan te vullen werden Duitse krijgsgevangenen verplicht tewerkgesteld. Daarvoor werden onderhandelingen opgestart op 20 april 1945 tussen premier Van Acker, eveneens minister van Steenkool en de Britse S.H.A.E.F. bevelvoerder Major-General George Erskine (1899-1965). De nummering en ingebruikname van de kampen bij de Limburgse kolenmijnen startte op 12 mei 1945, die van de meeste Waalse kolenbekkens vanaf 3 september. Vanuit de Zedelgemse kampen zouden heel wat gevangenen naar de Limburgse mijnen gestuurd worden. Een eerste lading van 298 POWs vertrok op 22 mei 1945 naar de mijn van Waterschei. Minimaal 7.400 Zedelgemse krijgsgevangenen zouden uiteindelijk in de Limburgse mijnen belanden.  In een reeks conferenties van de ministers van Buitenlandse Zaken in 1946-’47 maakte het Allied Control Council (de ‘Vier Machten’), het militaire bestuursorgaan in de geallieerde bezettingszones in Duitsland, een eind aan de verplichte tewerkstelling van krijgsgevangenen. Dit gegeven was trouwens niet langer in overeenstemming met de visie die heerste in de onderhandelingen over de Derde Geneefse Conventie van 1949, betreffende de behandeling van krijgsgevangenen. De regering Van Acker startte de repatriëring van de Duitse kolenarbeiders in mei 1947 en de laatste verlieten het land in maart 1948.

 

Minister Achiel Van Acker (2de van rechts) bij de inhuldiging het standbeeld voor de slachtoffers uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog van de Rijksmiddelbare School in de Boomgaardstraat, september 1947.

(Stadsarchief Brugge)

 

 
 

***

BELGISCHE C.R.C.P. (Commandement Régional des Camps de Prisonniers) KAMPEN

 

LIMBURG C.R.C.P./LB                    LIÈGE C.R.C.P./LG                         CHARLEROI C.R.C.P./CH

LB I – BERINGEN                                 LG I – ANS                                           CH I – FONTAINE L‘EVÊQUE

LB II – ZOLDER                                    LG II – VOTTEM                                   CH II – MARCHIENNE

LB III – HOUTHALEN                           LG III – JEMEPPE                                CH III – LODELINSART

LB IV – WINTERSLAG                         LG IV – TILLEUR                                  CH IV – MARCINELLE

LB V – WATERSCHEI                          LG V – CHERATTE                               CH V – FLEURUS

LB VI – ZWARTBERG                          LG – VI WANDRE                                CH VI – CHÂTELINEAU

LB VII – EISDEN                                  LG – VII FLÉRON           

                                                              LG – VIIbis MICHEROUX

                                                              LG – VIII SERAING

                                                              LG – IX BOIS-D’AVROY

 

BORINAGE C.R.C.P./BO                 ONTMIJNERS                                   FORESTIERS C.R.C.P./FO

BO I – TERTRE                                     DE I – JABBEKE                                     FO I – COUVIN

BE II – HENSIES                                  DE II – WENDUINE                               FO II – ANDENNE

BE III – BOUSSU                                 DE III – KALMTHOUT                            FO III – POIX-SAINT-HUBERT*

BO IV – WASMES                                FO V – VIELSALM

BO V – FLÉNU                                      FO VI – ELSENBORN

BO VI – ERBISOEUL                           (*FO IV bestond niet)

***

 
 

Hoeveel individuele krijgsgevangenen er uiteindelijk in totaliteit in de verschillende Belgische, Britse en Amerikaanse kampen op Belgisch grondgebied verbleven is onbekend. Met uitzondering van de zeer degelijke studie van Phillipe Sunou (Les prisonnier de guerre allemands…) over de Belgische werkkampen en de zogenaamde ‘Kolenslag’, is nog steeds geen academisch onderzoek gebeurd over de doorstroming van het aantal gevangenen, en de economische exploitatie en behandeling van alle krijgsgevangenen in onze contreien. De door de Britten gerunde POW-Camps waren geen werkkampen, maar opvang- en transitkampen. Die voorzagen deels het economisch en militair uitgeputte Verenigd Koninkrijk van goedkope werkkrachten. Ze leverden vanaf mei 1945 ook arbeiders voor de eigen Britse bezettingszone in Noordwest Duitsland voor de heropbouw na de verwoestende strategische bombardementen van steden en industriële districten en het rampzalig verval van de landbouw tijdens de oorlog. Daarvoor werden een aantal grootschalige operaties opgezet die ook vanuit Zedelgem duizenden krijgsgevangenen verschillende richtingen uitstuurde.

De Britten kozen aanvankelijk voor een gecategoriseerd systeem dat de POWs opdeelde. Gaande van wit: als anti-nazi bestempeld, grijs: die weinig of geen sterke ideologische nationaalsocialistische overtuiging toonden, tot zwart: overtuigde nazi’s of leden van als crimineel gekenmerkte organisaties zoals Geheime Staatspolizei (Gestapo), Sicherheitsdienst des Reichsführer-SS (S.D.) of Schutzstaffeln der NSDAP (S.S.). Later werden dit gemakshalve, respectievelijk A, B en C categorieën, een systeem dat ook in Zedelgem gangbaar was. Dit vertaalde zich in (A) de versnelde vrijlating naar het thuisland, (B) een jarenlange gedwongen tewerkstelling in België of Groot-Brittannië of (C) een doorgedreven denazificatieprogramma in Groot-Brittannië. Afhankelijk van de noodzaak aan arbeidskrachten varieerden de groottes van de A&B-categorieën sterk.

Onder meer volgende operaties waren van toepassing voor de Zedelgemse krijgsgevangenen:

– Operation Barleycorn: vanaf mei 1945, verplaatsing of vrijlating van specifieke beroepsgroepen naar de Britse of Russische bezettingszones, zoals land- en bosbouwarbeiders en mijnwerkers. Maar ook ambtenaren zoals leraars, post-, spoor-, en politiebeambten, en anderen die de werking van de Duitse publieke sector een nieuwe start moest verzekeren, bevrijd van het nationaalsocialistisch juk.- –

– Operation Passover: vanaf september 1945, uitwisseling van gevangenen tussen de Britse en Amerikaanse bezettingszones. 

– Operation Clobber: vanaf december 1945, algemene vrijlating van alle krijgsgevangenen en ontwapende Wehrmachtsoldaten, met uitzondering van nicht entlassungsfähig B&C-categorieën en hogere officieren.   

– Operation Fox: vanaf maart 1946, overbrenging van krijgsgevangenen naar Groot-Brittannië om de oogst binnen te halen. Voor Zedelgem betekende dit de intake, categoriseren en doorsturen van Duitse POWs uit de VS of Canada die het relatief goede kamp- of boerderijleven brutaal moesten inruilen voor de naoorlogse chaos op het Europese vasteland met zijn structurele problemen van voedseltekort, slechte huisvesting en een tekort aan medische zorgen. Dit waren onder meer manschappen van de Panzer-Divisies van het Afrikakorps, overlevende bemanningsleden van gebombardeerde of getorpedeerde U-boten en andere oorlogsbodems en een hele reeks Generaals die in Camp Clinton (V.S.) waren ondergebracht.

 

(L) Rev. Luther Harshbarger (YMCA), Kapitänleutnant U-521 Klaus Bargsten, onbekende Britse officier, (R) Kampcommandant T/Lt.Col. J. Lyall.
Zomer 1946, Zedelgem Camp 2226.

(Collectie Fam. Park, South Africa)

 

 

 

In de schaarse Nederlandstalige publicaties over het krijgsgevangenenkamp Zedelgem werden reeds uiteenlopende speculaties gedaan over het aantal POWs die de verschillende kampen passeerden. Doch dit waren weinig gefundeerde momentopnames en niet gebaseerd op het cijfermateriaal waarover we sinds korte tijd kunnen beschikken. Voor de nieuwe inzichten in het aantal krijgsgevangenen dat gehuisvest werd in Zedelgem kunnen we gebruik maken van de vrijgegeven War Diaries van de verschillende kampen, Rode Kruis- en Young Men’s Christian Association (Y.M.C.A.) verslagen, 21 Army Group data en enkele statistische gegevens uit Estland en Letland. De War Diaries geven ons beknopte informatie over de oprichtings- en sluitingsdata en de grootte van de intake en release van de krijgsgevangenen. Daarnaast worden, geheel afhankelijk van de notulist, soms wat summiere gegevens vrijgegeven over de interne werking van de kampen. Hoewel deze documenten behoren tot de officiële administratie zijn ze soms onvolledig of refereren ze naar stukken die onvindbaar blijken. Maar we konden ze aan de hand van de andere documenten toetsen en bijsturen waar nodig.

Het merendeel van alle Zedelgemse krijgsgevangenen werd per trein in personenwagons en volgepropte, gesloten goederenwagons aangevoerd. Individuele of korte verplaatsingen gebeurden met de legertrucks, transfers tussen Jabbeke en Zedelgem verliepen meestal te voet. De eerste treinladingen kwamen, veelal na een uitputtende, dagenlange treinrit, ’s nachts aan in het station van Zedelgem en werden dan in de vroege morgen gelost. De vijf kilometerlange voettocht naar het krijgsgevangenenkamp was een eerste kennismaking met het gevangenisregime dat hen te wachten stond. Daarbij werden ze niet zelden voortgedreven met schoppen, slagen van de geweerkolf en prikken met de bajonetpunt. Ook de lokale bevolking liet zich daarbij niet onbetuigd en gaf de vijf jaar lange frustraties de vrije loop. Op enige empathie konden de gevangenen niet rekenen. Korte tijd later werden deze calvarietochten door het dorp zoveel mogelijk vermeden en reden de treinen tot aan de losplaats vóór de ingang van het POW-Camp. Ontsnappingspogingen werden ongenadig afgestraft. Op 3 april 1945 viel bij overbrenging naar het kamp een eerste slachtoffer, Obergefreiter Erich Laube (1907-1945), shot dead whilst trying to escape. Trouwens, bij ieder verdacht of accidenteel overlijden en bij ontsnappingspogingen, hetzij in de trein, bij overbrenging of tijdens de gevangenschap, werd een court of inquiry samengesteld die onderzoek deed naar eventuele schuld. Enkele malen kwam het effectief tot een uitspraak door de militair samengestelde court martial. Deze geheime stukken werden voorlopig nog niet vrijgegeven.

War Diary Camp 2227, april 1945.

(National Archives, Kew)

 
 
 
 

De treinladingen met duizenden krijgsgevangenen volgden elkaar heel snel op. Ondanks de doorstroom vanuit Zedelgem naar de Franse transitkampen rond Bayeux (onder andere Le Pont Roche en Vaucelles) en andere POW-kampen, groeide het aantal krijgsgevangenen pijlsnel aan. Vanaf begin mei 1945, na de capitulatie van Duitsland, steeg de gezamenlijke POW-dagcapaciteit van de vier Zedelgemse kampen tot ruim boven de 60.000, om te pieken in juli en augustus op bijna 67.000 aanwezigen. In de zomer 1945 waren reeds meer dan 100.000 POWs in het kamp gepasseerd (de gezamenlijke intake van de vier kampen), en bij het ontbinden van ‘Hotel’ Zedelgem in september 1946 had het kamp in totaal meer dan 150.000 krijgsgevangenen tijdelijk gehuisvest.

Het Dünkirchenschild

Tussen de metaaldetectievondsten in het Vloethemveld bevinden zich enkele exemplaren van het zeldzame Dünkirchenschild. Hoewel Frankrijk reeds in september 1944 nagenoeg helemaal bevrijd was, duurde het nog tot 9 mei 1945, de dag ná de onvoorwaardelijke capitulatie van Duitsland, dat de 354 officieren en 10.884 manschappen van de Festung Dünkirchen zich gewonnen gaven aan 1st Czechoslovak Armoured Brigade van Brigade General Alois Liška (1895-1977) te Wormhout (FR). De vestinghaven en stad Duinkerke bleven tot dan in Duitse handen, gedeeltelijk beschermd door de overstroomde polders in de omgeving. De bevolking was grotendeels geëvacueerd en de Duitse troepen, onder bevel van Vizeadmiral Friedrich Frisius (1895-1970), werden bevoorraad door mini-onderzeeërs, van het ‘Typ XXVII’ Kleinst-U-Boot ‘Seehund’, waarvan de beide torpedo’s vervangen werden door containers met levensmiddelen. 

In het pas opgerichte tentenkamp 2375 te Zedelgem werden minstens 264 officieren en 6038 other ranks’ – ‘Ex-Dunkirk Germans’ – vanaf 12 mei 1945 gevangen gezet. Ook over de status van deze soldaten was nog niets beslist, zij werden Internees ofwel Disarmed Personnel genoemd, geen POWs. Of de bevelhebbende Vizeadmiral Friedrich Frisius ooit in Zedelgem was valt sterk te betwijfelen, want reeds op 11 mei bevond hij zich in 2218 Camp Vilvoorde, terwijl zijn troepen nog aan de tweedaagse voettocht naar Zedelgem bezig waren.

11 mei 1945, doortocht in Pervijze van de Duitse troepen uit de Duinkerke richting Zedelgem POW Camp 2375. 
Bemerk de ‘oorlogje spelende’ kinderen en de opgetrokken galg op de voorgrond.

(Collectie H. Declerck)

 

 

Het Dünkirchenschild werd als Stoßtruppabzeichen geattesteerd in het persoonlijk Soldbuch van de soldaat. Maar het kreeg nooit een officiële acceptatie als wapen- of gevechtskenteken door het naoorlogse Ministerie van Binnenlandse Zaken en is aldus niet opgenomen in de lange rij van Duitse titels, militaire ordes en eretekens. Daarom wordt het beschouwd als een Traditionsabzeichen.

Het schildje is geslagen uit dun metaal (1mm dik, h.41mm x br.35mm), de omtrek is verhoogd, bovenaan is het woord ‘DUENKIRCHEN’ gestampt, centraal staat het belfort van Duinkerke met langs weerszijden de cijfers 19 en 44 en daaronder gestileerde golven, onderaan een (anker)ketting met zeven schakels. Het Dünkirchenschild werd gedragen als Mützenabzeichen aan de linkerkant van de Feldmütze. Er zouden uiteindelijk slechts een 50-tal exemplaren van deze Tapferkeitsauszeichnung, de erkenning voor uitzonderlijke moed, uitgereikt zijn.  

Dünkirchenschild metaaldetectievondst.

(Raakvlak Brugge ZE18/VL/117 – Wikipedia)

 
 
 
 
 

De Britse commandostructuur en Belgische bewaking

Op 26 februari 1945 werden samen met 17 Britse officieren en 132 andere rangen de Zedelgemse kampen 2226 en 2227 overgenomen door Lt. Col. H. Andrews (Royal Pioneer Corps) en Lt. Col. R.M. May-Hill (Welch Regiment). Om de kampen operationeel te houden, kregen de officieren heel specifieke taken toebedeeld. Daarbij kreeg de Commanding Officer de hulp van Medical Officers (medische staf), Quartermasters (organisatie magazijnen en barakken), Company Officers (supervisie bewakings- en werkcompagnieën), Finance Officers (aankoop, financiën), Interpreters (vertalers)… . Voor deze veelal administratieve taken konden de Britten een beroep doen op gevangenen die maar al te graag meewerkten, in ruil voor een wat meer geprivilegieerd leven van bijkomende voeding, extra sigaretten of nieuwe kledij. De eigenlijke bewakingsdiensten werden aanvankelijk enkel door de Britse soldaten van het 244 Coy Pioneer Corps uitgevoerd. Pas vanaf 11 maart namen soldaten van de pas opgerichte Belgische Fuselier-Bataljons de dag- en nachtbewaking van de kampen over. Over een periode van ongeveer 18 maanden betrof dit diverse compagnieën van de 9de, 11de, 19de, 24ste, 29ste, 51ste, en 54ste Fuselier-Bataljons. Deze troepen hadden allen inkwartiering in het dorp van Zedelgem, zowel bij particulieren, de gemeenteschool voor jongens, het klooster van de Broeders Xaverianen als in de kloostergebouwen van de Zusters van Liefde annex meisjesschool. De mess onderofficieren was ondergebracht bij Karel Haesaert en de officiersmess vond onderdak bij Henri Matton. Beide locaties bevonden zich in de Groenestraat.

 

Zedelgem Camp 2229 – Vaccinaties voor het Britse personeel. Bemerk het ‘met de schrik zitten’ handgebaar van de gevaccineerde. 

(Archief Gemeente Zedelgem)

 

 

Het takenpakket van deze manschappen bestond voornamelijk uit het 24/7 bemannen van de wachttorens, met honden patrouilleren tussen de dubbele afsluitingen rond de verschillende kampen, het escorteren van gevangenentransporten en arbeidscommando’s die taken hadden buiten de kampperimeters en het begeleiden van goederen- en voedseltransporten. In de schadeclaims aan de gemeente Zedelgem, in individuele getuigenissen van gevangenen en bewakers en in officiële rapporten (ICRC, YMCA, War Diaries, House of Commons) wordt gewag gemaakt van vandalisme in de inkwartiering, vechtpartijen in de dorpscafés, laakbare ruilhandel met gestolen goederen, nachtelijke schietpartijen en fysiek geweld op de gevangenen door zowel Britse als Belgische bewakers. De Belgische bewakers werden zelfs een tijdlang verboden om ’s nachts nog wacht te lopen na schietincidenten. De bewakers hielden het op een gevolg van een gebrekkige opleiding en zenuwachtige onzekerheid, doch voor de gevangenen van Camp 2227 waren de verwondingen veroorzaakt door doelgerichte schoten. In een ultimatum aan de Britse kampcommandant Lt. Col. May-Hill verzekerden ze de wachttorens te bestormen en de schutters te doden bij herhaling. Anderzijds is het ook zo dat meevoelende bewakers op de erkentelijkheid konden rekenen van de krijgsgevangenen, zo kregen ze van hen bijvoorbeeld zelfgemaakte kunstwerkjes.

Houtsnijwerkje gepresenteeerd aan Captain Ronald ‘Roy’ Walton (Black Watch) door de erkentelijke Duitse staff van POW Camp 2226 Cage  III.
(Opschrift onderaan: To Capt. Walton. Presented on your return to civilian life as a mark of appreciation for all you have done your German Staff of Camp 2226. All happiness and good luck.)

(Collectie Fam. Walton)

 

 

Vermeldenswaardig is dat op 7 mei 1945 het Belgische 54ste Fuselier-Bataljon vervangen werd door de ‘B’ Company, 1st. Battalion Palestine Regiment (‘B’ Coy, 1st. Bn. Palestine Reg.). Het Palestine Regiment was een infanterieregiment van het Britse leger dat gevormd werd in 1942. Het regiment bestond aanvankelijk uit compagnieën van dienstplichtige Joden en Arabieren uit het toenmalige Brits Mandaat Palestina. Na een hervorming in 1944 werden de drie Joodse sub-compagnieën omgevormd tot het nieuwe Palestine Regiment. Dit regiment vormde later de kern van de Jewish Brigade, die onder Britse en Zionistische vlag in Italië streden tegen de Duitsers. Na de overgave van Duitsland werden zij onder meer gestationeerd in Nederland en België. De Britten ontbonden de Jewish Brigade Group in de zomer van 1946.   

 

 
 

Het grauwe krijgsgevangenenbestaan

De intake van de gevangenen verliep meestal volgens hetzelfde stramien. Na een eerste telling werd tijdens een vluchtige medische check-up gezocht naar de kleine bloedgroeptatoeage onder de linkerarm van de leden van de Waffen-SS, die zich misschien in andere kledij verhuld zouden hebben. Naast de voorziening van de elementaire basisbehoeften zoals aangepaste kleding, een beschut onderkomen en voldoende voedsel, waren er de directe medische, sanitaire en hygiënische zorg in de overbevolkte cages. Een gevreesde uitbraak van al dan niet besmettelijke ziektes, zoals cholera, dysenterie, difterie en (para)tyfus was dan ook latent aanwezig. Eén van de preventieve maatregelen, die de besmettelijke aandoeningen kon bestrijden, was de ontluizing. De Rickettsia-bacterie die sommige van deze ziektes veroorzaakt, wordt namelijk overgebracht door parasieten zoals luizen of vlooien. Daarom ondergingen ze bij aankomst een grondige ontluizing met A.L.63 anti-louse poeder met de DDT-spuit volgens een vaste Dusting Procedure. Een stoot met de poederspuit in beide mouwen, drie shots vooraan in de kraag en drie achteraan, vervolgens drie voor- en achteraan in de broekband, daarna het hoofd en eventueel het hoofddeksel. Deze procedure werd indien nodig tweemaal per week herhaald.

 

Ontluizing met A.L.63 anti-louse poeder in Zedelgem PoW-camp 2227 Cage III barak 142.

(Fam. Kala, Tasmanië)

 

 

“ A.L. – 63 “

Strömt herbei, ihr Völkerscharen (*)

Alle, die beim Barras (**) waren.

Jedem, ob er niest, ob hustet

Wird, was unters Hemd gepustet.

Ob Du Läuse hast oder nicht,

Mensch, erfülle Deine Pflicht.

Stell Dich an beim Sanitäter:

Alles andere kommt dann später!

Sei hübsch brav, mach keine Witze,

Denn der Spritzer an der Spritze

Kühlt sonst Deinen Übermut

Und er spritzt Dir untern Hut.

Solltest Du zu schimpfen wagen

Bläst er dreimal untern Kragen.

In die Ärmel, armes Luder

Kriegst Du von dem Läusepuder.

Und in Deine Unterhose,

Kippt er gleich die halbe Dose,

Und er braust Dir selbstbewusst

Jede Menge auf die Brust.

Doch die Sache ist dann gut:

Tot ist gleich die Läusebrut.

Und fast lächelnd siehst Du’s ein.

A.L. dreiundsechzig – Fein!

(Edgar Kasemeier, POW-Camp 2226/3)

(*) Aanvangszin van een Duits volkslied uit de 19de eeuw.

(**) Militair jargon en synoniem voor de Wehrmacht

A.L.63 anti-louse poeder

(Collectie Pol Denys – Foto ©Vlaamse Landmaatschappij, Leen De Neve)

 

 

Daarna kregen ze een slaapplaats in een tent toegewezen of een plaats in een 2- of 3 persoons stapelbed in één van de houten of stenen barakken. In een British circular (Bell) tent (⌀ 410 cm) sliepen tot 15 man, in de barakken verbleven er tussen de 120 en 150 gewone soldaten. De hogere Duitse officieren (generaals, admiraals, kolonels en gelijkgestelde rangen uit ondersteunende diensten) in het Generalslager Camp 2226 waren veel minder krap behuisd en vertoefden in aparte barakken die met metalen golfplaten afgeschermd werden van de rest van het kamp. De militaire hiërarchie bleef in het hele kamp strikt gehandhaafd, waardoor vreemd genoeg zelfs ook de ordonnansen, de hulpjes van de officieren, ook in de officierskwartieren verbleven.

In de daaropvolgende dagen werden aan de hand van de persoonlijke Wehrpass, Soldbuch of andere documenten, alle krijgsgevangenen individueel en uitgebreid geregistreerd in een Descriptive Report of Enemy Prisoners of War. Duplicaten daarvan werden dan overgemaakt naar een centraal register, van het Prisoners of War Information Bureau in Londen. Tijdens deze registratie werd ook gezocht naar vermeende oorlogsmisdadigers en werd daarbij gebruik gemaakt van de wanted lijsten van de Central Registry of War Criminals and Security Suspects index (C.R.O.W.C.A.S.S.). Verschillende Jabbeekse en Zedelgemse POWs werden dan ook bijgeschreven op de detention lijsten van de CROWCASS-index.

Het kampleven verliep heel monotoon en voor de overgrote meerderheid die niet in één of andere work company kon werken, waren de karige maaltijden de enige lichtpuntjes in het kleurloos bestaan. ’s Morgens was er thee en porridge, een havermoutpap, soms aangevuld met rozijnen of gedroogde abrikozen. Het middag- en avondmaal bestond uit een liter soep gemaakt van kool of ingeblikte groenten waarin een zeldzame keer een stukje vlees dreef, of uit een stuk brood (een kwart of een derde) met enkele grammen margarine of jam of wat beleg zoals een stukje kaas, worst, vis of corned beef. Indien beschikbaar was er soms ook een stuk fruit. Met uitzondering van het verse fruit of de seizoensgroenten werden alle maaltijden bereid uit canned food. Het ingeblikte voedsel was van goede kwaliteit, maar de hoeveelheid was zeer ondermaats en de gevangenen leden permanent honger. ‘Hunger bei Delikatessen’ omschrijft de latere Generalinspekteur der Bundeswehr Ulrich de Maizière het chronische tekort. Het brood werd er trouwens ter plaatse gebakken. Tot 300 bakkers waren tewerkgesteld in de bakkerij en er konden tot 65.000 broden per dag gebakken worden. De broden waren niet enkel voor Zedelgem bestemd, maar ook voor het POW-Camp Jabbeke en de British General Hospitals, Oostende, Bredene en De Haan. Ongeacht de weerstoestanden waren alle POWs heel de dag, tussen de maaltijden door, verplicht hun tijd buiten te spenderen. Hiervan vrijgesteld waren de zieken en de bevoorrechte arbeidskrachten die in de keukens, bakkerij, schoenmakerij, timmermanswerkplaats, en zo meer tewerkgesteld waren. En afhankelijk van de dagelijkse verschuivingen in het gevangenenaantal was er één- of tweemaal roll call waarbij alle gevangenen geteld werden. Dit was een tijdrovende administratieve klus waar enkele POWs een fulltimebaan aan hadden.

Roll Call – Zedelgem PoW-camp 2227 Cage 3

(Fam. Kala, Tasmanië)

 
 
 
 
Er waren natuurlijk ook minder gegeerde klussen, zoals het legen van de ‘bucket’ latrines, die dan toebedeeld werden aan gestrafte gevangenen. De Britse kampleiding was zeer beducht voor de uitbraak van infectieziekten zoals paratyfus en cholera die verspreid werden door consumptie van water en/of voedsel dat besmet was met faeces of urine. Daarom werden de afvalstromen strikt gescheiden gehouden. Het afvalwater van de keukens, douches en wasplaatsen die gegroepeerd stonden, ging via een buizenstelsel naar de bezinkputten die zich tussen de kampen 2226 en 2227 bevonden. Aanvankelijk was de idee om de night soil, urine en solids af te voeren over een lange afstand via riolering. Maar dit stootte op praktische problemen. Daarom werd gekozen om alles via het interne spoornet af te voeren. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een petroleumwagon. Deze excreta train of Scheißhauswagen werd op 10 maart 1945 voor het eerst door het kamp geduwd.
 
 

 

Bucket latrines. 

(Army manual of hygiene and sanitation, 1935, War Office London)

 

 

Anrüchiges

Ich spreche vom Scheißhauswagen.

Er rollt schon seit viele Tagen

auf unseren Gleisen umher.

Es fiel mir schon werklich sehr schwer,

das Wort in den Mund zu nehmen.

Man muss sich ja beinahe schämen,

weil das so anrüchig klingt.

Und nicht nur Eigenlob stinkt,

och nein, der Wagen tut’s auch!

Aus seinem Bauch

steigen würzige Düfte

hinaus in die Lüfte.

Wir sind immer froh, wenn er weiterfährt.

Wie neugeklärt

ist dann mit der Luft unser ganzes Leben.

Es muss auch Scheißhauswagen geben!

(Edgar Kasemeier, POW-Camp 2226/3)

Zedelgem POW Camp 2227 Cage 3, vullen van de excreta train of Scheißhauswagen.

(Fam. Kala, Tasmanië).

 

 

Niettegenstaande de heimwee, verveling en apathie die bij sommige krijgsgevangenen het gemoed zwaar bekroop, waren er toch creatievelingen die van de nood een deugd maakten. De afvalberg aan Weißblech, blik van onder andere marmelade-, vlees-, boter- en zeepverpakkingen waren een haast onuitputtelijke bron om ambachtelijke gebruiksvoorwerpen zoals sigarettendoosjes, eetgerei, boekomslagen, eetketeltjes, drinkbekers, messen, ringen, kammen en naalden uit te vervaardigen. Daarvoor werden de treinsporen als aambeeld gebruikt, waardoor na verloop van tijd een heuse Klopfzeit ingesteld werd om overdag een tijdlang rust in het kamp te creëren. Ook uit hout werden gebruiksvoorwerpen en kunststukjes gesneden. Tussen en vóór de barakken waren talrijke kunstige creaties te vinden die veelal Duitse dorpen en steden, landschappen, legenden, sprookjes, dieren, en vrouwelijk naakt voorstelden. Getalenteerde kunstenaars en portretschilders kregen papier, doek, paneel, borstels en verf toegestopt. Al deze (kunst)voorwerpen vonden dan ook snel hun weg in de bloeiende ruil- en koophandel en werden verhandeld tussen gevangenen onderling of met de bewakers, voor Duitse Marken, voedsel, kleding of sigaretten, als lagergold het ruilmiddel bij uitstek.

Images of artifacts crafted by Ilmar Belz (Belcs) while in the Zedelgem POW Camp in Belgium. Artifacts are now in the possesion of his daughter Ingrid Schubert in Perth, Western Australia

Dagboek van Ilmārs Belts (1925-2018). De omslag is gemaakt van de ‘Weißblech’ verpakking van ‘SAUSAGE LINKS’ (worst).

(Fam. Schubert, Australië)

 

 

De Britse kampleiding moedigde ook alle initiatieven van (denk)sportlui, theatermakers, componisten, musici, schrijvers, dichters en journalisten aan om het kampmoreel op te krikken. Daarvoor kregen zij in de mate van het mogelijke de nodige materialen en de plaats om de activiteiten te ontplooien. In de eet/theaterbarakken van elk kamp vonden dan ook verschillende tentoonstellingen en hoogkwalitatieve voordracht-, muziek-, zang-, theater-, en variétéopvoeringen plaats. Schaaktoernooien, voetbalmatchen en tal van andere sportieve competities werden georganiseerd en konden op grote publieke aandacht rekenen. De auteurs, essayisten, dichters en journalisten konden hun schrijfsels kwijt in diverse dag- en weekbladen of publicaties voor een eigen kennersdoelgroep zoals sport, jeugd, humor, literatuur of louter informatief.

Afhankelijk van het jaargetijde, de beschikbare en soms onaangepaste kledij, het aantal POWs en de voorraad voedsel varieerde de levenskwaliteit heel sterk in de kampen. Ondanks de onvoorwaardelijke, verpletterende nederlaag was het moreel van de overwegend oorlogsmoede troepen in de lente en zomer van 1945 nog relatief goed. Het vooruitzicht op een mogelijk spoedige vrijlating compenseerde het latente voedseltekort, de verveling en de overbevolkte barakken. Maar vanaf de herfst 1945 sloeg de atmosfeer in het kamp totaal om. Langs de herstelde postservice kwamen veelal deprimerende familiale berichten van het thuisfront en werden ze via de kranten geconfronteerd met de beelden van de verschrikkingen van het nationaalsocialistisch regime. De willekeur in de release-procedure, het verslechterende weer, maar vooral de verlaging van het aanvankelijke basisrantsoen van 2.400 calorieën naar het gemiddelde Duitse burgerrantsoen van een theoretische 2.000 calorieën per dag (Official Report, House of Commons, 29 mei 1945) was nefast voor de algehele fysieke en geestelijke toestand van de krijgsgevangenen. Maar de weg van het voedsel tot het bord of gamel van de Endverbraucher was lang en verminderde de hoeveelheid/calorieën recht evenredig. De rapporten over de Gandhi’s, de uitgemergelde POWs met hongeroedeem, uit het Zedelgemse Hungerlager was ook de Britse Labour politicus Richard Stokes (1897-1957) niet ontgaan: ‘My information is that it was very much below 2,000 calories.’ (Debate, House of Commons, 21 May 1946). Zijn informatie kwam uit een antwoord van Vice Admiraal H.T.C. Walker (1891-1975) aan Major General A.A.B. Dowler (1895-1963) van het hoofdkwartier van de B.A.O.R. (British Army On The Rhine) van 4 april 1946, over de zogenaamde ‘verbeterde omstandigheden’ waarin de gevangenen zich bevonden. In zijn antwoord erkende hij dat er verbeteringen waren, maar waarschuwde verder dat: ‘[…]conditions in these camps are still such as to warrant very drastic and urgent action to improve them, lest we should lay ourselves open to very grave charges of holding prisoners in conditions akin to those of Buchenwald and Belsen.’ Het was uiteindelijk een vernietigend artikel op de voorpagina van de ‘Daily Express’ van 20 mei 1946 dat het debat in het Britse Lagerhuis aanzwengelde over de slechte behandeling ([…] underfed, ill-treated and badly housed […]) van de Duitse gevangenen in de Britse kampen op Belgische bodem. Het artikel choqueerde de Britse parlementsleden, niet zozeer vanwege de bezwarende feiten, maar meer omwille van de openlijke beschuldigingen, ([…] Much harm is done to the British name […]). Nochtans was er op 21 december 1945 door Lt. Col. Payne van het Royal Army Medical Corps (R.A.M.C.), British General Hospital 105, Oostende, al een onderhoud met de Britse kampleiding over de ondervoede krijgsgevangenen uit Zedelgem. Dit zou onder meer bevestigd worden in de rapporten van de bezoeken van het Rode Kruis aan Zedelgem. Wanneer in de zomer en herfst 1945 de toon in de rapportering nog vrij gematigd was over de behandeling van de gevangenen, werden de opmerkingen, over onder meer de zware ondervoeding, mishandelingen en diefstal vanaf januari 1946 steeds frequenter. (zie hoofdstuk ‘De hulporganisaties’.)

Uiteindelijk zouden in de kampen van Jabbeke en Zedelgem samen 360 krijgsgevangenen overlijden. De meeste van hen stierven in het 105 Brit. Gen. Hosp. Oostende of in het Camp Reception Station (C.R.S.) Zedelgem aan ziektes of eerder opgelopen oorlogsverwondingen. Enkelen overleden ter plaatse ten gevolge van ontploffingen met munitie, schotwonden bij ontsnappingspogingen, niet nader benoemde accidents en één onbekende Duitser werd vermoord door zijn medegevangenen. Ze werden allen begraven op de W.O.I begraafplaatsen voor Duitse soldaten van Wijnendale (Wijnendalestraat) Ehrenfriedhof 20 en Oostende (Stuiverstraat) Ehrenteil Gemeinde Friedhof 17/II. In 1949-’50 werden deze begraafplaatsen volledig ontruimd en alle overledenen uit de Tweede Wereldoorlog werden herbegraven in Lommel op de Duitse militaire begraafplaats. De overgrote meerderheid waren Duitse soldaten, daarnaast 78 Letten, 13 Esten, 10 Hongaren, 5 Roemenen, 4 Litouwers en 1 Italiaan. Bijna de helft ervan overleed in de wintermaanden van december 1945 tot maart 1946. Waarmee we kunnen stellen dat zij erg geleden hebben onder de honger en kou, de slechte hygiënische omstandigheden en ontoereikende kleding, met vele zieken en doden als gevolg.

Er overleden ook twee Britse soldaten in Zedelgem, oorzaak onbekend:

  • Private, Alexander Brodie, Royal Scots, †28.01.1946 Zedelgem, begraven Brussels Town Cemetery, Evere.
  • Corporal, J.C. Martin, Black Watch (Royal Highlanders), †10.06.1946 Zedelgem, begraven Schoonselhof, Antwerpen.

De laatste POWs verlieten Zedelgem in september 1946 en de lokale bevolking kreeg de kans om het kamp te bezoeken. Op zondag 29 september en 6 oktober bezochten duizenden nieuwsgierigen het verlaten kamp 2226, ‘Zedelgem zonder Herrschaften’ zoals de lokale kranten het berichtten. De toegang bedroeg 10 Fr. en de opbrengst was ten voordele van het Weduwen en Weezenfonds van den Nationale Strijdersbond van België. De journalisten en bezoekers waren onder de indruk van de vele kunstwerken die er te bezichtigen waren. We laten hier graag de lyrisch verwonderde journalist ‘Lo Zo’ van het Burgerwelzijn van 5 oktober 1946 aan het woord over de ‘kunstgewrochten van de Duitschers’.

 

 

[…] Het grootsch en indrukwekkend monument: ‘Sint Joris met den Draak’ aan den ingang van het: Camp 2226. Het stelt de plaats van ontvangst voor: een naakte vrouw, met al weerszijden een leeuw met langs achter Sint Joris (te paard) die den draak overwint.

[…] Wat het ziene waard is, is niet zoozeer het aantal barakken, doch wel de kunstgewrochten van de Duitschers. Het zijn meestal motieven aan het eigen land, aan eigen streek, aan eigen legenden ontleend!

De keukens met de overgroote fornuizen, trekt U zoo zeer niet aan als de koddige opschriften met meester kok erbij. De kunstige paring der vogels, met de kat er nevens, die zit te loeren. De parende visschen. De smullende kok zelf. Aan den overkant ‘de vrouw die een bad neemt’ in een zoo natuurlijke houding.

Het hoofd van Majoor R. Wallbanck R.A. staat daar voor U als gegoten! Een dorp uit de bergstreek ligt daar voor U getooverd met villa’s, spoorweg, treinramp, tot zelfs geschutstorens toe!

Een schoon kruis, doet denken aan een verloren kameraad.

Duitschland is het land der middeleeuwen met zijn versterkte kasteelen. Dit ziet ge hier menigmaal. De nabootsing is wonderwel gelukt. Men kan er geen beter gedacht van hebben als ’t daar is voorgesteld! Men vindt er groote en kleine, in alle streken, op alle hoogten!

De windmolen staat daar zoo zwierig. Daar nevens het mooie, groote molenaarshuis. Gij zoudt het stelen!… De zonnewijzer wijst de uren en toont maan en sterren!… Het kindje schept water bij de bron!… Een zwemdok. Keulen… met zijn verwoeste huizen. Bremen, met zijn sleutel… De Brandenburgertoren. Een groote visch (baars) die een vischje eet. De salamander kruipt op den boord der kuip. Een zeester. Een slang langs de overzijde. Waterput met hagedis.

De kantine met de waardin, midden teljoren, wier opschriften de samenvatting geven van pittige gezegden en humor.

Het paleis der dwergen, egel, slak, paddenstoel als woonhuis. Het geheel doet U wel denken: ‘Au clair de la lune’.

Wat ik bijzonder wel gelukt vond: was die overgroote, schoone, half knielende vrouw, met het strakke gezicht naar ’t Westen gericht… Met die vermoeide oogen, dat dochtertje met het bloempje in de hand, tot vader thuiskomt… de kleinere knaap slaapt op de knie der moeder!… Wellicht de vrouw van de maker!… Wat een heimwee!…

De sprookjes der gebr. Grimm: Er was ’n keer!… Roodkapje… wonderwel voorgesteld (konden we dat stuk naar de kleuterschool overbrengen). De gelukkige Hans.

De Olympische Spelen van Berlijn, met zijn machtig stadion, waar Hitler weleer al zijn groote speechen hield!…

De voorstelling der streek der kolenmijnen met vervoer, ophaaltoren, groote, machtige schouwen.

De Lorelei: de 132 m. hooge, uit den Rijn opstijgende rots tusschen Koblenz en Wiesbaden. De meernimf, die door haar zoete zangen de bemanning der schepen bekoorde, en ze zoo tot zinken bracht…

De overgroote aardbol, met al de wereldeelen erop geteekend. De ontelbare villa’s in miniatuur voorgesteld. Wat een pracht, wat een verbeelding!… Het groot aantal steigerende paarden, groote en kleine, doet U gezellig aan!… […]

Een kort, laconiek berichtje van Major K.S. Nadauld, C.O. n°.91 Town Major (Brussel) aan de Burgemeester van Zedelgem meldde de de-requisitioning, het einde van de Britse vordering van de militaire barakken op 30 september 1946. En daarmee viel het doek over een turbulente periode, in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, dat het leven van tienduizenden mensen beroerde, ook nu nog.

Voor sommigen was het krijgsgevangenschap een verademing na de oorlogsgruwel, voor anderen de kwelling van de nederlaag; het schuldig verschuilen in de massa of het ontdekken van nieuwe opportuniteiten; van een snel vergeten tussenstap naar de herwonnen vrijheid of een onzekere toekomst als ontheemde in een ver land; gelatenheid of veerkracht; de hoop versus wanhoop. 

 

 

De hulporganisaties

In een reeks artikels in het Verdrag van Genève van 1929 werd beschreven hoe en hoe vaak de mogendheden informatie over gevangenen moesten uitwisselen en hoe hulporganisaties voor krijgsgevangenen bij hun opvang moesten worden betrokken. Daarom kregen een aantal organisaties toegang tot de krijgsgevangenenkampen. Edmond Aeberhard, gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis, bezocht minstens tienmaal de Zedelgemse kampen. Hoewel zijn mandaat in België reeds op 13 juni 1945 aanving, dateert zijn eerste verslag van 10 oktober. Daarin maakte hij vrij oppervlakkige opmerkingen zoals het tekort aan schoenen, ondergoed en protheses voor de invaliden. Maar vanaf januari 1946 bevatten zijn verslagen ernstige aantijgingen die de Britse kampleiding en Belgische bewakers in diskrediet brachten. De beschuldigingen zijn niet van de minste; de onmogelijkheid zich te wassen door de bevroren waterleidingen; vrieskou in de barakken; tekort aan aangepaste kledij; zware ondervoeding; tekort aan stro voor de slaapzakken; diefstal van voedsel uit de keukens; diefstal van voedselpakketten; diefstal van ringen en uurwerken; aangevreten brood door de ratten; fysieke mishandelingen; buitenproportionele straffen voor gevangenen die te laat salueerden of de handen in de broekzakken hadden, en zo meer. Hoewel er telkens ook een onderhoud met de respectievelijke kampcommandanten was en verbetering beloofd werd, keerden de klachten en opmerkingen telkens terug. Tot zelfs in zijn laatste verslag van 2 augustus 1946, enkele weken vóór de sluiting van de kampen meldde hij nog diefstal van pakketten en ondervoeding. De striemende kritiek van Vice Admiraal H.T.C. Walker, de vaststellingen door het medische korps van de hospitalen en het C.R.S., het vlammende artikel in de Britse pers, en de tussenkomsten van de gechoqueerde parlementsleden van de oppositie in het House of Commons waren dus niet onterecht. 

Daar waar het Rode Kruis de naleving van het Verdrag van Genève moest handhaven, hadden de bezoeken van de Christelijk geïnspireerde YMCA een gans ander doel, namelijk het lot van de krijgsgevangenen geestelijk en fysiek verbeteren.  Het werk van de YMCA in Brussel begon in maart 1945, aanvankelijk met het uitsorteren van boeken (censuur voor boeken na 1933) voor Duitse krijgsgevangenen in Groot-Brittannië. Maar vanaf juni verkregen de veldsecretarissen toegang tot de gevangenen/werkkampen. Daarmee hadden zij een werkgebied van ongeveer 130 kampen voor zo’n 300.000 krijgsgevangenen. De hulp die de YMCA bood was van geestelijke- en educatieve aard gecombineerd met voedsel- en kledingpakketten en goederen gerelateerd aan sport, muziek en cultuur. De veldwerkers van de YMCA brachten meer dan vijfentwintig bezoeken aan de Zedelgemse kampen en waren er telkens bijzonder welkom.   

Naast het overgrote deel aan Duitse gevangenen verbleven er in de kampen nog heel wat nationaliteiten uit België, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk, Denemarken, Noorwegen, Rusland, Roemenië, Hongarije, Polen, Estland, Letland, en Litouwen. De meesten van hen werden heel snel uitgeleverd aan de betrokken overheden, met uitzondering van de landen die bezet werden door Rusland. Ook voor deze POWs kwam de hulpstroom op gang die veelal georganiseerd werd vanuit Engeland, de V.S. of het neutrale Zweden, door diplomaten die voor de vreemde overheersers uit hun land gevlucht waren. Ook de verschillende kerken kregen bezoekrecht. Merkwaardig zijn de bezoeken van Apostolisch Nuntius Clemente Micara (1879-1965). Hij verkreeg dat enkele Letse studenten uit het kamp vrijgelaten werden en mochten gaan studeren aan het Regina Pacis Instituut in Schilde. Twee van deze studenten zouden trouwens voorgoed in België blijven. Leons Paklons (1924-1988) die aanvankelijk bibliothecaris en later Administratief Directeur van het Europacollege te Brugge zou worden en priester Pēteris Dupats (1922-2017), die in 2002 door Paus Johannes Paulus II tot Monseigneur benoemd werd. Hij leidde trouwens ook telkens de jaarlijkse herdenkingsdiensten voor de overleden Letse krijgsgevangenen uit Zedelgem op de begraafplaats van Lommel.

Opmerkelijk is de eenmansactie van de Estse Endel Susi die via een hulporganisatie zijn broer Lembit uit het kamp wist vrij te krijgen. De broers Susi werden in Tartu, Estland geboren. Het waren uitstekende studenten en beiden werden ze officier in het Estse leger. De bekendste van de broers, Endel, studeerde aan de luchtvaartschool (Tartu Lennukool) en werd Junior Officer in 1935. Hij diende als luitenant in de Estse luchtmacht tot Rusland in 1940 Estland bezette. Endel Susi werd gevangengenomen en naar een werkkamp in Siberië gestuurd. In 1941 slaagde hij erin met drie metgezellen te ontsnappen en sloot zich aan bij de Poolse strijdkrachten van Generaal Władysław Anders. De Poolse autoriteiten verwelkomden de Estse piloten, waarmee ze reeds goede betrekkingen hadden van vóór de aanvang van de oorlog. De mannen werden als Polen naar Teheran gestuurd waar ze in het Britse leger in dienst traden en naar Engeland getransporteerd werden. Endel werd er gevechtspiloot in het No. 305 Polish Bomber Squadron (305 Dywizjon Bombowy). Samen met zijn vaste Poolse navigator F/O Mieczyslaw Pruszynski voerden ze in hun tweemotorige Mosquito talrijke bomb-raids boven Duitsland uit.  

Lembit Susi studeerde aan het prestigieuze Hugo Treffner Gymnasium (Hugo Treffneri Gümnaasium) in Tartu en werd tijdens zijn legerdienst in 1933 eveneens tot Junior Officer gepromoveerd. Vanaf dan raken we van hem elk spoor kwijt tot hij in Zedelgem POW-Camp opduikt tussen de 2800 Estse krijgsgevangenen in Camp 2227/III die aan Duitse zijde de Russen bestreden hadden.

Via de Estse jongerenhulporganisatie Eesti Noorte Meeste Kristlikkudele Ühingutele Rootsis (E.N.M.K.Ü.) met basis in Zweden vernam Endel Susi dat zijn broer Lembit gevangen zat in Zedelgem. Door zijn persoonlijk en vriendschappelijk contact met Marshal of the Royal Air Force Arthur Tedder (1890-1967), trouwens ook van Estse afkomst, werden vanuit Zweden hulpgoederen verzonden aan de Estse krijgsgevangenen in Zedelgem. Hij bezocht ook het krijgsgevangenenkamp en daarbij slaagde hij er in zijn broer Lembit vervroegd vrij te krijgen. Dit is heel opmerkelijk want hij had bij vele gelegenheden uitleg moeten verschaffen aan de Engelsen waarom er Esten aan Duitse zijde streden tegen het Rode Leger. Beide broers emigreerden in de jaren ‘50 naar Canada in de omgeving van Toronto. Endel maakte carrière in de zeevaart, Lembit werd advocaat.

 

 

In het mannenbastion Camp Zedelgem verbleven maar heel zelden vrouwen. Zover bekend vertoefden er heel kort een 45-tal vrouwen, Luftwaffe personeel, die reeds de dag na aankomst vertrokken naar de kampen in Vilvoorde. Hun namen zijn, althans voorlopig, niet gekend. Toch kennen we de identiteit van drie vrouwen die elk met een apart verhaal aan POW-Camp Zedelgem verbonden waren.

 

 

Otīlija Meija, verpleegster (1892-1968).

Op 9 juni 1945 werd beslist om de vier ziekenboegen, Camp Reception Station (C.R.S.), in de respectievelijke kampen te sluiten en één gezamenlijke C.R.S. te installeren in de kazerne ‘Kapitein Stevens’. Deze inrichting, Field Ambulance, was enkel voor zieke, gekwetste en ondervoede gevangenen. De POWs uit Zedelgem die een chirurgische ingreep ondergingen of heel zwaar ziek waren, werden allen verzorgd in het 105 British General Hospital (Oostende, Brugge, De Haan). In de Zedelgemse C.R.S. werkte een medisch team onder leiding van een Tsjechische dokter ‘ein kleines jüdisches Männchen’ in Brits uniform, de Duitse OberStabsarzt Huhn en een wisselend aantal Duitse Sanitäter en verpleegsters, daarbij ook de Letse Otīlija Meija. Zij studeerde af aan de verpleegsterschool aan het begin van de Eerste Wereldoorlog en werkte in verschillende ziekenhuizen en fronthospitalen. Ze werd gevangengenomen door de Duitsers en keerde in 1918 naar Letland terug waar ze voor het Letse Rode Kruis ging werken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd ze door de Duitse bezetter opgeroepen om frontdienst te doen en trok mee met de 15. Waffen-Grenadier-Division naar het Oostfront in de West-Russische Oblast Pskov regio. Ze raakte er zelf zwaargekwetst en kreeg het Eisernes Kreuz 2.Klasse opgespeld. Samen met de overlevenden van deze divisie werd ze ook in Zedelgem gevangengezet en werkte er in de C.R.S., waar ze TBC opliep. Na de oorlog ging ze in de Displaced Persons (D.P.) kampen in Duitsland werken voor de International Refugee Organization (I.R.O.) en United Nations Relief and Rehabilitation Administration (U.N.R.R.A.). Ze stierf in Ausburg (D), ver van haar thuisland.

Otīlija Meija, verpleegster (1892-1968).

(LNA LVA, Riga).

 

 

Ērika Valters, ambassadeursvrouw (1896-1973).     

Als vrouw van Miķelis Valters (1874-1968), de eerste minister van Binnenlandse Zaken van het onafhankelijk Letland in 1918 en voormalig ambassadeur in België, had Ērika Valters een uitzonderlijke band met de Letse krijgsgevangenen in Zedelgem. Op 30 oktober 1945, kort nadat de Letse legionairs in Zedelgem gevangengezet werden, werd het Letse Rode Kruis België opgericht, Latvijas Sarkanais Krusts Beļģijā (L.S.K. Beļģijā). De voormalige ambassadeursvrouw kreeg er de leiding en startte onmiddellijk een grootscheepse hulpactie. Via oproepen in de pers van de Letse diaspora, onder andere in het neutrale Zweden en de V.S., werd geld ingezameld om voedselpakketten, kledij en boeken naar de Letse krijgsgevangenen te sturen en om extra hulp te voorzien voor de vele oorlogsinvaliden in het kamp. Samen met haar man Miķelis bezocht ze enkele malen het POW-Camp en was er een graag geziene gaste. Daarbij deed ze pogingen om het contact tussen de krijgsgevangenen en de gevluchte familieleden in de Duitse Displaced Persons kampen te herstellen. In de jaren ‘50 emigreerde ze, zonder haar man, naar Calgary, Canada. In het Glenbow Museum werkte ze als boekbindster. Ze overleed er in 1973 en op haar uitvaart werden dankbetuigingen uitgesproken door afgevaardigden van de in Zedelgem opgerichte hulporganisatie Daugavas Vanagi (D.V.) en het ex-Zedelgem POW-collectief Zēdelhēmas absolvents.  

Ērika Valters (1896-1973), als boekbindster aan het werk in de bibliotheek van het Glenbow Museum. 

(Courtesy of Glenbow Archives, Archives and Special Collections, University of Calgary).

 

 

 

Elizabeth Lucas Harrison, Joodse verzetsstrijdster (1923-2016). 

De Joodse familie Lucas ontvluchtte Duitsland na de opkomst van Hitler in 1933. Na omzwervingen in België en Frankrijk, waar Elizabeth zich bij het verzet aansloot, vestigden ze zich in Brussel. Toen vader Lucas de Jodenster ook in Brussel verplicht zag, besloot hij naar Parijs te verhuizen. Na enkele mislukte pogingen om de Demarcatielijn tussen bezet Frankrijk en het door Vichy beheerde gebied in het zuiden over te steken slaagden ze er toch in zich te vestigen in Givors bij Vichy. Daar sloot Elizabeth zich aan bij het verzet waar ze als koerier diende. Na de bevrijding keerden ze terug naar Brussel waar zij ging werken voor het American Red Cross Civilian War Relief. Begin 1946 werden hun activiteiten afgebouwd en kreeg ze een job bij de World’s Alliance of YMCA’s, War Prisoners Aid. Als secretaresse bezocht ze in augustus 1946, samen met de Zweedse YMCA-veldwerker Karl-Edvard Ydén (1915-2011), het Zedelgemse ‘Generalslager’ Camp 2226. In het relaas over haar bezoek schrijft ze haast euforisch dat ze daarbij onbevreesd de confrontatie aanging met de hogere Duitse officieren voor wie ze soms passend respect en voor anderen diepe minachting had. Haar verdere leven wijdde ze zich als kunstenares en secretaresse van de RAF Escaping Society en Escape Lines Memorial Society aan de herinnering aan de ontsnappingslijnen voor neergeschoten geallieerde piloten boven bezet Europa. In 1996 kreeg ze hiervoor de prestigieuze Member of the Order of the British Empire opgespeld en mocht ze de afkorting MBE achter haar naam plaatsen.  

 

v.l.n.r onbekend, Carl-Edvard Yden (YMCA War Prisoner Aid, Field Secretary), onbekend, Elizabeth Lucas Harrison, Rev. Luther Harshbarger (YMCA).

Zedelgem POW Camp 2226, zomer 1946.

 

 

 

Het ‘Generalslager’, Camp 2226’

Het aantal krijgsgevangenen dat in Jabbeke en de Zedelgemse kampen verbleef, schommelde heel sterk. De grootschalige operaties die de POWs de verschillende richtingen uitstuurde waar ze economisch inzetbaar bleken, waren daar grotendeels de oorzaak van. Uitzondering daarop was de groots opgezette uitwisseling tussen het Generalslager of Offizierslager te Zedelgem en het Schullager te Jabbeke.

Jabbeke Camp 2224, godsdienstonderricht door de padre in het Schullager.
Op de achtergrond het inmiddels verdwenen kasteel van de adelijke familie du Bus de Gisignies.

(One year in Belgium. March 1945 – March 1946. Overijse: World’s Alliance of the Y.M.C.A.’s War Prisoners’ Aid)

 

 

 

In een aantal voorbereidende gesprekken met de Britse officieren van de British Army On The Rhine (B.A.O.R.), de kampleiding van Jabbeke en Zedelgem en de Zweedse YMCA-vertegenwoordiger Henry Söderberg (1916-1998) werd besloten een schoolkamp op te richten voor het welzijn en de educatie van ongeveer 2.000 jongeren onder de 19 jaar. Daarvoor werd de locatie Chateau Compound Jabbeke gekozen. Tegelijkertijd zou ook een grote uitwisseling doorgevoerd worden. Het Zedelgemse Camp 2226 zou de verzamelplaats worden voor alle Duitse officieren en Jabbeke zou alle jongeren en lagere rangen huisvestten. Deze uitwisseling vond plaats tussen 7 en 14 oktober 1945, waardoor het aantal gevangenen in Jabbeke steeg tot boven de 13.000 en in Zedelgem Camp 2226 het aantal slonk tot onder de 4.000 POWs. Het Zedelgemse kamp werd opgedeeld in zes Cages en daarvan werden de drie verst gelegen volledig afgesloten met metalen platen. Deze drie Compounds waren volledig onttrokken aan het zicht van de rest van het kamp en waren bestemd voor de hogere officieren en hun ordonnansen.

v.l.n.r. Admiral Erich Förste – Captain Ronald ‘Roy’ Walton (Black Watch) – Generalleutnant Wilhelm Philipps – Vizeadmiral Friedrich Ruge.
Generalslager Zedelgem Camp 2226.

(Collectie fam. Walton)

 

 

 

Vanaf dit moment tot de sluiting van het kamp in september 1946 zouden vele honderden hogere officieren uit de Kriegsmarine, Luftwaffe en Wehrmacht in Zedelgem verblijven. Het gaat over de rangen: (Konter-, Vize-)Admiral, Generalmajor, Generalleutnant, General der Panzertruppe, -der Fallschirmtruppe, -der Kavallerie, -der Flieger, -der Infanterie, Generaloberst of de daaraan gelijkgestelde rangen uit ondersteunende diensten zoals: Generalarbeitsführer, Generalveterinär, Generalarzt, Generalrichter, GeneralIngenieur, Generalintendant, Admiralintendant, Admiraloberstabsarzt, Marinebaudirektor, Marineoberbaurat, Ministerialdirektor en Ministerialrat.  Daarbij kwam het niet zelden tot conflicten tussen oude officieren van de Pruisische adel, of degenen die nog rotsvast geloofden in de nationaalsocialistische ideeën of de Endsieg en de veelal jongere officieren die later nog carrière zouden maken in de Bundeswehr of de Duitse politiek. Tegenpolen Otto-Ernst Remer en Ulrich de Maizière waren daar treffende voorbeelden van.

 

 

Otto-Ernst Remer, Generalmajor (1912-1997).

Onder de Duitse krijgsgevangenen te Zedelgem bevond zich een breed spectrum aan ideologische uitersten uit het politieke, militaire en culturele leven tijdens het nationaalsocialistische tijdperk. Van communisten die tijdens de nationaalsocialistisch periode gevangen zaten en zich in de naoorlogse DDR tot partijgetrouwe apparatsjiks, de functionarissen en bureaucraten van de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (S.E.D.) zouden opwerken, tot rabiate nationaalsocialistische partij-ideologen die hun overtuiging nooit afgezworen hebben. Generalmajor Otto-Ernst Remer behoorde tot die laatste groep.

Otto-Ernst Remer was een beroepsmilitair die een hele carrière opbouwde, onder meer door zijn deelname aan de onderdrukking van de opstand tegen Hitler op 20 juli 1944 (Operation Walküre), die hem berucht maakte. In de nasleep van dit complot, waarbij Claus Schenk von Stauffenberg (1907-1944) samen met een aantal Duitse officieren een mislukte aanslag pleegde op Adolf Hitler, werden ten minste 7000 mensen gearresteerd door de Gestapo, waarvan 4980 mensen werden terechtgesteld. Maar slechts enkelen daarvan waren daadwerkelijk betrokken bij het complot.

Remer werd op 20 mei 1945 krijgsgevangen genomen door de Amerikanen en onderging een 29-maandenlange internering en krijgsgevangenschap. Hij verbleef aanvankelijk in Amerikaanse POW-Camps in Bamberg, Freising, Aibling en Dachau. Daarna werd hij overgedragen aan de Engelsen in de Britse Zone en werd er eerst gevangengehouden in Münster om dan, begin mei 1946, met een ‘Generalstransport’ onder ‘schmählichster Behandlung’ naar Zedelgem gebracht. Waar hij er ‘katastrophale Zustände’ trof als gevolg van de ‘Unterernährung’. Daarna werd hij voor ondervraging naar het ‘politischen’ Q-lager POW-Camp 2221 Vilvoorde gebracht. Om na vier weken opnieuw geremilitariseerd naar Zedelgem teruggebracht te worden. In de herfst van 1946 werd hij terug naar Münster verplaatst om nadien weerom in Amerikaanse gevangenschap in Allendorf en Neustadt bei Treysa in de herfst van 1947 vrijgelaten te worden.

Otto Ernst Remer - Sozialistischen Reichspartei (SRP) 1949 - UelzenOtto Ernst Remer tijdens een toespraak voor de lokale afdeling van Uelzen van de neonazistische politieke partij ‘Sozialistische Reichspartei (S.R.P.)’

(Foto: DER SPIEGEL)

 

 

 

In 1950 werd Remer mede-oprichter van de neonazistische Sozialistische Reichspartei (S.R.P.). In 1952 werd deze partij verboden, hoewel ze meer dan 360.000 aanhangers en 16 zetels hadden in het nationaal parlement. Van 1991 tot 1994 had Remer zijn eigen blad, Remer-Depesche. Remer werd veroordeeld tot 22 maanden gevangenisstraf in oktober 1992, wegens het schrijven en publiceren van een aantal artikelen, dat aanzette tot rassenhaat. Remer tekende tal van beroepen aan tegen de straf op grond van de vrijheid van meningsuiting en vluchtte uiteindelijk in februari 1994 naar Spanje.

Door zijn ballingschap in Spanje wist Remer zijn gevangenisstraf te ontlopen. Hierna woonde hij in Egypte (adviseur van president Gamal Abdel Nasser (1918-1970)) en Syrië (quote: Die Zukunft gehört der islamischen Bewegung). Remer keerde uiteindelijk weer terug naar Spanje. In Duitsland bleef hij een gezocht man tot aan zijn dood in 1997. Remer sprak in het televisieprogramma The World At War over de moordaanslag van 20 juli 1944 op Hitler. Hij zei dat hij geen spijt had dat hij de samenzweerders had laten arresteren.

Otto Ernst Remer was een veelgevraagde spreker op Holocaustontkenning-congressen en een vaak geciteerde (Holocaust)-revisionistische auteur.

 

Ulrich de Maizière Oberstleutnant i.G. (im Generalstabsdienst), General des Heeres der Bundeswehr (1912-2006).

In tegenstelling tot Otto-Ernst Remer die vasthield aan het nationaalsocialistische wereldbeeld zag Oberstleutnant i.G. Ulrich de Maizière opportuniteiten in de re-integratie van een nieuwe Duitse strijdmacht in een Europees bestel.

Ulrich de Maizière was een beroepsofficier die vanaf 1930 tot 1972 diende in zowel de Reichswehr, de Wehrmacht als de Bundeswehr. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bekleedde de Maizière tal van militaire posten en was hij onder meer stafofficier bij de 18. Infanterie-Division en 10. Panzergrenadier-Division aan het Oostfront. Daar raakte hij gewond en kreeg in januari 1944 het Eisernes Kreuz 1. Klasse opgespeld. Het organisatietalent van Ulrich de Maizière bleef niet onopgemerkt en begin 1945 werd hij overgeplaatst naar de generale staf van het Oberkommando des Heeres (OKH), waar hij Erster Generalstabsoffizier (1a) bij de operationele afdeling werd. In die functie nam hij deel aan de dagelijkse stafbesprekingen bij Adolf Hitler in de Rijkskanselarij van Berlijn. Zijn zelfverzekerde nuchtere analyse van de stillaan uitzichtloze wordende situatie aan het Oostfront werd door de meeste aanwezige generaals en Hitler toch gewaardeerd. Echter, deze nochtans puur professionele appreciatie zou hem in zijn latere loopbaan nog worden aangewreven.

Na de Duitse overgave op 8 mei 1945 verbleef Ulrich de Maizière nog een tijdlang in Flensburg waar hij op 23 mei getuige was van de arrestatie van de voltallige regering van Großadmiral Karl Dönitz (1891-1980), de opvolger van Hitler. Zelf werd hij Brits krijgsgevangene en verbleef in Zedelgem POW-Camp 2226 van midden juli 1945 tot 7 september 1946. Daar beheerde hij de kampbibliotheek van 750 Duitse, Franse, Engelse en Russische boeken. In zijn biografie spreekt de Maizière lovende woorden over de Zweedse YMCA-veldwerker Karl-Edvard Ydén (1915-2011) die de krijgsgevangenen voorzag van papier, schrijfgerei, speelkaarten, schaakspelen, sportgerief, literatuur, leerboeken, en zoveel meer. Daarmee konden leraars aan de slag en werden diverse studiegroepen opgestart die in de latere beroepskeuze gebruikt konden worden. In de late jaren ’80 had Ulrich de Maizière de kans om de voormalige YMCA-veldwerker Ydén hiervoor nog persoonlijk te bedanken.

Bonn, Bundeskanzler Brandt mit Bundeswehrführung Ulrich de Mazière & Helmut SchmidtBonn, 8 December 1969, (M) Bundeskanzler Willy Brandt, geflankeerd door twee voormalige krijgsgevangenen, (L) Bundeskanzler Helmut Schmidt (POW Camp 2224 Jabbeke) en (R) Generalinspekteur der Bundeswehr Ulrich de Maizière (POW Camp 2226 Zedelgem)

(Bundesarchiv, B 145 Bild-F030710-0026 / Schaack, Lothar)

 

Na zijn vrijlating uit Brits krijgsgevangenschap in juli 1947 werkte de Maizière in een boekhandel in Hannover. Maar eind 1950 werd hij aangezocht om toe te treden tot het Amt Blank, de voorloper van het West-Duitse Ministerie van Defensie, dit kaderde in de herbewapeningspolitiek van bondskanselier Konrad Adenauer (1876-1967). Direct na de oprichting van de Bundeswehr in mei 1950 trad de Bondsrepubliek Duitsland toe tot de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Ulrich de Maizière bekleedde verschillende belangrijke posten en werd in 1966 gepromoveerd tot Generaal en later tot vierde Generalinspekteur der Bundeswehr, de hoogste militaire rang in de Bundeswehr.

Samen met Oberst a. D. Johann Adolf Graf von Kielmansegg (1906-2006) wordt Ulrich de Maizière de Vater der Bundeswehr genoemd. Over zijn vertrouwensrelatie met Hitler en zijn naoorlogse militaire carrière in Europees verband, schrijft hij dat hij steeds zijn plicht vervulde uit liefde voor Duitsland en dienstbaarheid aan het algemeen welzijn.        

 

De Baltische connectie met Zedelgem

 
Latviešu leģionāri: het Lets Legioen

Begin augustus 1940 werden de drie Baltische staten, Estland, Letland en Litouwen bezet en geannexeerd door de Sovjet-Unie.  Gedurende de gewelddadige Tweede Sovjet-Russische Bezetting, de Baigais gads, het Verschrikkelijke jaar (1940-1941) werden zo’n 34.250 Letten gearresteerd, gedeporteerd en vermoord. De invasie van Rusland (Operatie Barbarossa) en de bevrijding van Letland door de Duitsers in 1941 werd dan ook door vele Letten gezien als een verlossing van het gehate Sovjetjuk. Toen echter de Duitse kansen in Rusland keerden, beval het Führer-Hauptquartier op 10 februari 1943 de oprichting van het Lettisches SS-Freiwilligen-Legion. De oproep van luitenant-generaal en Gruppenführer Rūdolfs Bangerskis (1878-1985) en brigadegeneraal en Oberführer Artūrs Silgailis (1895-1997) aan de Letse bevolking om zich bij het legioen aan te sluiten was vrij teleurstellend, omdat tegen die tijd de Duitsers niet langer als bevrijders bestempeld werden. En om voor de twee Letse divisies de 15. en 19.Waffen-Grenadier-Division der SS (lettische Nr. 1 und 2) de nodige manschappen samen te krijgen, werd een algemene mobilisatie van opeenvolgende jaarklassen ingevoerd tussen maart 1943 en augustus 1944, in de regio Koerland nog in de maanden september en oktober. In het Letse legioen werden ook leden geronseld uit de Selbstschutz– politiebataljons, die collaboreerden met de Duitse bezetter. Hun aantal blijft een heikel punt van discussie.

Gedurende 1943 en begin 1944 was het legioen op diverse plaatsen gepositioneerd vanaf het noordelijke Novgorod tot in het zuiden aan de grens met Letland. Medio 1944 hadden de twee Letse divisies zich binnen de landsgrenzen van Letland teruggetrokken. Gedurende die gevechten verloor de 15.Waffen-Grenadier-Division dusdanig veel materiaal en manschappen dat ze van het front werd teruggetrokken voor recuperatie en herpositionering. In augustus 1944 vertrok ze naar Oost-Pruisen, maar ze werd snel ingesloten en opnieuw gedecimeerd bij de hopeloze verdediging van de Pommernstellung tegen het Rode Leger en de Poolse troepen van Generaal Zygmunt Berling (1896-1980). In april 1945 nam een bataljon van de 15.Waffen-Grenadier-Division nog deel aan de strijd om Berlijn. Uiteindelijk gaf het restant onder leiding van kolonel, Standartenführer Vilis Janums (1894-1981), zich over aan de Amerikanen bij Güterglück aan de Elbe (Maagdenburg). Dit gebeurde na moeilijkheden en incidenten met het Duitse opperbevel. Aldus de Letse Generaal Rūdolfs Bangerskis in zijn overgave ‘Go West’-orders van 29 april 1945 aan de Letse troepen: […], to begin movement in the westerly direction, to avoid any activities that may cause misunderstandings regarding our peaceful intentions, and to become interned in the areas occupied by the British, Americans or the French […]. Ongeveer 25.400 Letse krijgsgevangenen kwamen daarna in de verschillende krijgsgevangenkampen van de Amerikanen en de Britten terecht. Het merendeel verbleef eerst enkele maanden in kampen zoals Putlos (Oldenburg in Holstein), Lunden, Uklei (Ukleisee), het openlucht POW-kamp Grevesmühlen, of het voormalig concentratiekamp Neuengamme. Na vele omzwervingen kwam uiteindelijk een sterk uitgedund en verzwakt overblijfsel van de 15.Waffen-Grenadier-Division in Zedelgem aan.

Het POW-(deel)kamp 2227 onder leiding van Lt. Col. R.M. May-Hill dat sinds 1 april 1945 vele duizenden Duitse krijgsgevangenen huisvestte, werd eind augustus 1945 ontruimd voor de komst van de Baltische ex-legionairs. Vanuit de voorgenoemde kampen uit het noorden van Duitsland werden begin september 1945 treinladingen vol Baltische POWs naar Zedelgem getransporteerd. Uiteindelijk verbleven ongeveer 11.730 Letten, 2.820 Esten, 1.840 Litouwers, Hongaren, Roemenen, Russen, Noren en enkele tientallen Denen in Camp 2227. Onder de Letse POWs bevonden zich 700 verminkte soldaten, van wie er vijfendertig blind waren.

Arvīds Richards Strazdiņs-Veko (1906-1982) - Invalīds - 1945 - Zedelgem

1945, Zedelgem Camp 2227, invalide. (Arvīds Richards Strazdiņš-Veko. Invalids. Spaiva, pašdarināta ķīmiskā zīmuļa tinte).

(Jaunā Gaita nr. 179, novembris 1990)

 

 

 

De aanwezigheid van de Letse soldaten in Zedelgem is ook het best gedocumenteerd. Als gevechtseenheid hadden zij al een lange voorgeschiedenis samen vooraleer ze in Zedelgem terecht kwamen. En de acht maanden lange gevangenschap ver van het thuisland versterkte enkel het samenhorigheidsgevoel en dit resulteerde in een schat aan informatie over het leven achter de tralies. Door de aanwezigheid van heel wat schrijvers, dichters en journalisten konden ze een groot aantal kampbladen en eenmalige geschriften publiceren. Het cultureel leven floreerde en in ieder van de drie cages waren er zangkoren, theater- en variétégroepen actief. Ook de buitenomgeving werd aangepakt en verfraaid met een groots competitief project. Daarbij werden alle open ruimtes tussen de barakken opgesmukt met beeldelementen in typisch Letse ornamentiek die naar het vaderland verwezen. Om die in te kleuren werd gebruik gemaakt van materialen die ter plekke gevonden werden, zoals zand, vermalen baksteen, kalk en steenkoolgruis. Maar de wetenschap dat de Baltische staten bezet waren door Rusland en het gebrek aan informatie over de achtergebleven familieleden bezwaarde het algemeen sentiment heel sterk.

Uiteindelijk heeft het harde kampleven aan 78 sterk verzwakte Letse kampbewoners het leven gekost. Ze liggen allen begraven op het Duitse militaire kerkhof in Lommel. Naast de fysieke ongemakken van het krijgsgevangenschap bleef de constante dreiging van repatriëring naar het door Rusland bezette thuisland een realiteit. In de eerste maanden na de oorlog waren de geallieerden niet in staat om de verschillende structuren en functies van Duitse en niet-Duitse collaborerende troepen van elkaar te onderscheiden, waardoor de Letse legionairs tezamen met Duitse POWs gevangen zaten. Maar verscheidene Letse diplomaten trokken zich het lot van de krijgsgevangenen aan. De prominente Letse politicus, diplomaat, schrijver en voormalig Lets ambassadeur in België Miķelis Valters, de gewezen minister van Financiën Alfrēds Valdmanis (1908-1970), en in het bijzonder de Letse Consul-generaal in Groot-Brittannië Charles Zarine (Kārlis Zariņš, (1879-1963)) slaagden er, na lang aandringen bij de Britse regering in om als vertegenwoordigers van de gevangenen op te treden.

Op 28 november 1945 ontstond er, toen Sovjet-officieren met Britse toestemming het kamp betraden, grote beroering onder de gevangenen: kolonel, Obersturmbannführer Arvīds Krīpens (1893-1968), commandant van 2777 Cage 2, en kapitein, Hauptsturmführer Arnolds Laukers werden hierbij gearresteerd. Egils Kalme (1909-1983) verwoordde het aldus: ‘De Russen vroegen de uitlevering van twee Letse officieren en de Britten stemden daarmee in. Daarbij stak één van de officieren, kolonel Krīpens, zichzelf met een mes in de buik en werd overgebracht naar het ziekenhuis. De andere, kapitein Laukers, werd meegenomen door de Russen. […] Het vertrouwen van de Letten in de Britten was geschonden. Kapitein Laukers keerde niet meer terug. Twee jaar later stierf hij in Siberië. Kolonel Krīpens werd naar het 105 Brit. POW General Hospital in Oostende overgebracht, op zo’n 20 kilometer van ons kamp.’

 

 

Daugavas Vanagi (D.V.): de Haviken van de Daugava.

Deze aangrijpende gebeurtenis en de aanzwellende geruchten over een mogelijk nakende repatriëring naar het bezette thuisland, deden de idee weerklank vinden om zich te verenigen in een organisatie die de belangen van de krijgsgevangenen kon verwoorden. Op 28 december 1945 werd aldus te Zedelgem de organisatie Daugavas Vanagi opgericht. Vilis Janums, de eerste voorzitter van de Daugavas Vanagi: ‘Het idee van de oprichting van een dergelijke organisatie werd gedragen door de meerderheid van de Zedelgemse gevangenen, maar er waren ook enkele critici van het idee. Een deel van de soldaten dacht dat de organisatie zou ophouden te bestaan eens de poorten van prikkeldraad zouden geopend worden en de krijgsgevangenen vrij gelaten zouden worden. Anderen dan waren van mening dat er helemaal geen behoefte was aan een dergelijke organisatie. Toch kwamen op 28 december 1945 in de theaterbarak van Cage II 289 afgevaardigden samen, die 7787 van de eerste stichtende leden vertegenwoordigden; met als enig doel de kwestie van de organisatie van de nieuwe vereniging in goede banen te leiden. Tijdens deze meeting werd een organiserende commissie van 9 personen gekozen. De eerste sessie van de organiserende commissie vond reeds plaats de dag nadien en daar werd het besluit genomen de vereniging de naam ‘Letse Hulporganisatie Daugavas Vanagi’ te geven.’ Primair doel van de organisatie was het verenigen van de Letse veteranen en het opzetten van een sociaal netwerk voor het welzijn van haar leden. De achterliggende gedachte bij de oprichting van Daugavas Vanagi was om de triomfantelijke terugkeer naar Letland van de anti-communistische strijders te bewerkstelligen.

Dibināmās atvaļināto karavīru aprūpības organizācijas pārstāvju sapulces protokols. 1945. gada 28. decembris

Eerste pagina van de notulen van de oprichtingsvergadering van de hulporganisatie Daugavas Vanagi in de theaterbarak van Camp 2227 Cage II te Zedelgem. Op deze vergadering waren 289 vertegenwoordigers uit alle barakken aanwezig en werden het dagelijks bestuur, de naam en de belangrijkste basisdoelstellingen, nl. de zorg voor gewonde en/of gepensioneerde soldaten en hun families, vastgelegd.

(Latviešu centra “Bērzaine“ arhīvs Freiburgā)

 

Uiteindelijk slaagde een delegatie van de Letse vluchtelingenorganisatie Latvian Central Committee (L.C.C.), na veel tegenwerking pas begin 1946 erin om de Zedelgemse Letten te bezoeken, en om in samenwerking met het Rode Kruis hun mensonwaardige levensomstandigheden te verbeteren. Besprekingen met de bevelhebber van de Britse bezettingstroepen in Duitsland Bernard Montgomery, het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken, de Russische Maarschalk en Russisch opperbevelhebber in Duitsland Georgy K. Zhukov (1896-1974) en het LCC resulteerden uiteindelijk in de vrijlating en het verkrijgen van de gegeerde Displaced Persons-status voor de Baltische legionairs.  Daardoor was een gedwongen terugkeer naar het bezette thuisland afgewend. In deze besprekingen dient de dominante rol van de vertegenwoordiger van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken Thomas Brimelow  (1915-1995) te worden benadrukt. Als Brits Consul in Riga en diplomatieke dienst in de Ambassade van Moskou had hij een sterke anti-Russische overtuiging aangekweekt. Reeds in oktober 1945 bespeelde hij de Britse militaire autoriteit in Duitsland: Try to keep the Balts as long as possible and as quietly as possible in the status of prisoners of war until a decision has been made about their ultimate disposal and if they have to be disbanded before such a decision is reached, they should be treated not as German civilians, but as Baltic DPs.”

Daugavas Vanagi - Zedelgem POW Camp 2227 - 28.12.1945

 

Logo van de zorgorganistie Daugavas Vanagi. De organisatie heeft tegenwoordig nog afdelingen in de V.S., Canada, U.K., Australië, Duitslands en Letland.

 

De vrijlating en het transport van de Baltische gevangenen uit Zedelgem naar de Duitse Displaced Persons-kampen werd beëindigd in mei 1946. Slechts een klein aantal Letse gevangenen kozen voor een vrijwillige terugkeer naar Letland. Een eerste groep van 175 krijgsgevangenen werd op 16 oktober 1945 overgedragen aan de Russische militairen, een tweede groep van 199 POWs volgde op 1 april 1946. De uiteindelijke ontbinding van (deel)kamp 2227 gebeurde op 14 juni 1946. De verspreiding van de Letten over de vele Duitse Displaced Persons-kampen vormde geen belemmering voor de Daugavas Vanagi-organisatie. Integendeel, onder het voorzitterschap van Vilis Janums groeide de organisatie en nam ze het voortouw in het behartigen van de Letse belangen en in het organiseren van culturele evenementen in ballingschap. De basisdoelstellingen van eenheid, loyaliteit, broederlijkheid en vertrouwen werden met de jaren verfijnd tot: ‘Het samenbrengen van alle Letten ter wereld onder één koepel; ondersteuning en bevordering van de Letse cultuur, onderwijs en ontwikkeling van de jeugd; het verdedigen van vrijheid en onafhankelijkheid; het versterken van de Letse staat en zijn onafhankelijkheid; streven naar nationale eenheid en het eren van alle soldaten die gevochten hebben voor Letlands vrijheid.’

Izmisums bija tavs tēvs,                                                      Wanhoop was je vader,
Gruzdoša spīts – tava māte;                                               Schreeuwende wrok – je moeder;
Tava ligzda bij Beļģijas migla,                                           Je nest was de Belgische mist,
Apvīta dzeloņu drātīm.                                                        Gevlochten in prikkeldraad.
          Bads tevi paēdināja,                                                  
          Aukstums sildīja tevi;                                               ..
          Toreiz vēl dzīvoja teikā                                              .
          Vīri, kas auklēja tevi.
Šodien pār kontinentiem
Brīviem spārniem tu plīvo,
Vēstot latviešu ļaudīm:
Mūsu trīs zvaigznes vēl dzīvo!
          Tāpēc slava lai vīriem,
          Kam lepnā vanaga sirds –
          Vīriem, kam dzimtenes zvērests
          Vēl dumpīgās asinīs irdz!
Bet sarkaniem sarmatu cariem
Un tādiem, kam Kangara gars –
Šiem mūdžiem, gaismas, kas bīstas –
Ar vanaga asajiem nagiem
Vēlreiz būs jāiepazīstas!

 

Valdis Krāslavietis (1920 – 1994) – Dziesma par vanaga piedzimšanu

 

 

 

Huidig Daugavas Vanagi voorzitter Aivars Sinka: ‘Terwijl zij in het kamp waren, richtten de POWs een organisatie op, de Daugavas Vanagi, die tot op de dag van vandaag haar werk voorzet en ondersteuning biedt aan Letten over de hele wereld. Zedelgem had het einde kunnen betekenen, maar in plaats daarvan was het een begin.’

 

 

De Brīvības piemineklis-replica: het Vrijheidsmonument te Zedelgem

De Brīvības piemineklis of het Vrijheidsmonument in Riga is een 42 meter hoog gedenkteken dat door beeldhouwer Kārlis Zāle werd ontworpen en onthuld in 1935. Het is een belangrijk symbool van een soeverein en onafhankelijk Letland. De basis bestaat uit dertien tetragonale blokken met bas-reliëfs en sculpturen, en vanaf de basis afnemend in grootte. Daarop staat een krijtstenen kolom die een koperen vrouwelijke figuur en drie sterren torst. De sterren staan symbool voor de drie provincies Kurzeme, Latgale en Vidzeme. Het opschrift op de sculptuur luidt: Tēvzemei un Brīvībai of: Voor Vaderland en Vrijheid. Het monument, door de bevolking van Riga de Milda genoemd, is het centrale punt voor publieke of politieke optochten en officiële bijeenkomsten. Het POW-kamp te Zedelgem had van de Brīvības piemineklis een replica op schaal. Om de troosteloze omgeving van barak nr. 116 te verfraaien nam sergeant Jānis Juškevics (1906-1995) het initiatief om schaalmodellen van bezienswaardigheden uit de verschillende provincies van Letland te laten maken. Daartoe verdeelde hij de open ruimte naast de barak in vier delen; in het centrum zou een model van het Vrijheidsmonument opgericht worden. De ruim 2 meter hoge replica van de Brīvības piemineklis werd gemaakt door de kunstenaar Ēriks Šitcs (1923-….) samen met de gevangenen van Camp 2227/II, Barak 116. Het was naast het hoogtepunt van vaderlandslievend streven ook een uiting van heimwee, wanhoop en vertwijfeling over een onzekere toekomst. De replica werd gemaakt uit diverse materialen die in het kamp te vinden waren zoals, kalk, zand, cement, baksteengruis en DDT-poeder. Het werk nam in totaal 496 uur in beslag. Op 18 november 1945, de Onafhankelijkheidsdag van Letland, Latvijas Republikas proklamēšanas diena, werd het Vrijheidsbeeld plechtig ingehuldigd. Na tussenkomst van ambassadeur Miķelis Valters vertrok het beeld op 13 januari 1946 per spoor naar Brussel. Bezieler Jānis Juškevics heeft het project uitvoerig beschreven en uit die geschriften blijkt dat het standbeeld in het Koninklijk Legermuseum te Brussel, Briseles Kara muzeju gedeponeerd zou zijn, maar daar houdt het spoor op. Juškevics zelf zag de Brīvības piemineklis al in gedachten in het centrum van de Zedelgemkamer, Cēdelgemas istabai, van de kruittoren van het bevrijde Riga staan. Zelfs tot kort voor zijn dood bleef Juškevics pogingen ondernemen om de replica te traceren. Onderzoek in de aanwinstendossiers en de collectie van het Koninklijk Legermuseum te Brussel bracht niets aan het licht betreffende deze replica.

 

 

Een literaire erfenis, kranten en periodieken gemaakt voor en door POWs

Prikkeldraadziekte, barbed-wire disease, Stacheldrahtfieber, psychose du fil de fer barbelé. In de meeste talen is wel een woord te vinden voor de gelijkaardige gemoedsaandoening waaronder vele krijgsgevangenen lijden. De vernedering, de collectieve schuldvraag, schaamte, angst, een onzekere toekomst, heimwee en de eenzaamheid in de massa, het zijn slechts enkele van de impulsen die een negatieve geestesgesteldheid kunnen aanwakkeren bij de gevangene achter prikkeldraad. De symptomen variëren van apathie, lusteloosheid, neerslachtigheid tot zelfmoord.    

Daar tegenover staat veerkracht en weerbaarheid. Onder de tienduizenden krijgsgevangenen bevonden zich ook heel wat creatievelingen die een uitzichtloze situatie wisten te keren. Zonder evenwel de oorzaak van de klacht, het krijgsgevangenschap, te kunnen wegnemen, werd de symptoombestrijding van de prikkeldraadziekte ook voor de Britse kampleiding een prioriteit. De mogelijkheid creëren voor en door krijgsgevangenen, om in hun eigen taal, krantjes en kampbladen te kunnen publiceren was daar een heel belangrijk aspect van.

De Britse kampleiding en de hulporganisatie YMCA voorzag de krijgsgevangenen van typemachines, drukinkt, papier en rotatiepers. De toegepaste druktechniek was een vrij gemakkelijke en toegankelijke manier om op kleine schaal, goedkoop en snel publicaties te vervaardigen. Was er geen typemachine voorhanden dan kon ook een handgeschreven tekst of tekening gedupliceerd worden. Deze wat primitieve zeefdrukvariant was de voorloper van het latere stencilen en het huidige fotokopiëren.    

Uit het Prisoner of War Camp Zedelgem zijn er ons een 20-tal verschillende dagbladen, kampkrantjes of eenmalige uitgaven bekend. De inhoud ervan, soms bedoeld voor een heel specifiek doelpubliek is verrassend uiteenlopend. Daarom zijn ze tekstueel ook heel verschillend en bestrijken een breed literair spectrum, gaande van karamellenverzen tot literaire pareltjes. Sommige schrijvers hadden al een hele journalistieke carrière achter de rug. Anderen kenden in Zedelgem hun literair debuut en werden later gelauwerde auteurs of correspondenten in diasporakringen. Ook de illustraties erin variëren van een haast kinderlijke eenvoud tot heuse artistieke creaties.  

    

(DEU) Britisch genehmigte Tagesnachrichten – Kriegsgefangenenlager nr.2226. (Brits goedgekeurd dagelijks nieuws – Krijgsgevangenenkamp nr.2226.) Het Duitse kampblad “Britisch genehmigte Tagesnachrichten” was een dagblad dat heel wat nummers gekend heeft, vermoedelijk meer dan 300. Doch ondanks de ruime verspreiding over het kamp zijn ons toch slechts fragmenten en knipsels uit het dagblad bekend. Het blad ging van start als een enkelzijdig bedrukt blad met wereldnieuws uit de Britse pers. Later onderging het dagblad een metamorfose onder leiding van Kapitän zur See Eberhard Souchon (Marineattachégruppe). Het blad werd een 4-bladige geïllustreerde uitgave, met naast het dagelijks nieuws, ook berichtgeving over het cultureel leven in het kamp. Helmut Lindner, drukker van dienst, die de “rotationsmaschine” bediende, meldt ons dat de “Lager-Zeitung” en oplage van 230 exemplaren kende, verspreid over de zes Cages van Camp 2226, het hospitaal in Oostende en de C.R.S. (Corps Rest Station, Kazerne Zedelgem). 

“Britisch genehmigte Tagesnachrichten” nr.110, 13 augustus 1945. Enkele dagen vóór deze Zedelgemse uitgave vonden de atoombomaanvallen op Hiroshima en Nagasaki plaats. Een journalist herhaalt in het Zedelgemse krantje de mededeling van het Amerikaanse Oorlogsministerie, ‘dat hun verwoestende kracht de stoutste verwachtingen overtrof’. Tegen het einde van het jaar was het aantal doden opgelopen tot 140.000. Ook de volgende jaren werden opvallend veel overlevenden ziek en stierven alsnog door de straling die ze hadden opgelopen. Het totale aantal doden van de aanval op Hiroshima is bepaald op 237.062, in Nagasaki waren er dat meer dan 70.000.
Britisch genehmigte Tagesnachrichten – Kriegsgefangenenlager nr.2226  

(Collectie Pol Denys)

 

 

(DEU) Das Munster-Lager P.O.W.C 2226 Cage 3. (Het Model Kamp P.O.W.C 2226 Cage 3.) Het verzamelschrift “Das Munster-Lager” is een bundeling van humoristische en sarcastische teksten aangevuld met gedichten, van Edgar Kasemeier (1918-1976), die het dagelijkse leven in het krijgsgevangenenkamp Zedelgem 2226 beschrijven. De ingekleefde, gekleurde tekeningen zijn vrij rudimentair. De bundel, in oblong formaat, omvat 36 eenzijdig bedrukte pagina’s. Van “Das Munster-Lager” zijn slechts enkele exemplaren bekend. Ze hebben telkens een verschillende, vrij kunstige kaft van hout of geborduurd linnen. Soms bevat het boek nog bijkomende bladzijden met een verwijzing naar de ontvanger ervan (voor een verjaardag, uit erkentelijkheid aan een Britse kampbewaker…). 

Gevat tekstje over het gebruik van “Weißblech” (Blik). Bijna alle eetwaar in het kamp was ingeblikt voedsel. De conserven, in allerlei maten, waren dus een haast onuitputtelijke bron aan grondstof voor de handige en creatieve knutselaar-krijgsgevangene.    
Das Munster-Lager P.O.W.C 2226 Cage 3

(Collectie Pol Denys)

 

 

(LVA) Ap 170 īsi latvisko ēdienu apraksti – Savākuši Raunāju Ziģis un Kursas Rūdis. (Ongeveer 170 korte beschrijvingen van Letse gerechten – Verzameld door Raunāju Ziģis en Kursas Rūdis.) Er is ons helemaal niets bekend over de samenstellers Raunāju Ziģis en Kursas Rūdis van “Ap 170 īsi latvisko ēdienu apraksti”, een compilatie van 170 traditionele Letse gerechten. Het boek geeft een boeiend overzicht van de Letse keuken, waarbij vergeten gerechten terug de aandacht krijgen omwille van hun eenvoud. Dat het chronische voedseltekort in het krijgsgevangenenkamp Zedelgem een rol gespeeld heeft bij de samenstelling van het boek is vrijwel zeker. De verwijzing in de inleiding naar een citaat van de gastronoom Jean Anthelme Brillat-Savarin (1755-1826) toont dit aan: “Enige lusteloosheid in de maag en een licht vermoeidheidsgevoel wijzen op nakende honger. Het geheugen herinnert zich lekkernijen uit het verleden en de verbeelding denkt die te zien. Het heeft iets van een droom. […]”. Zo bevat het boek onder meer 12 variaties van een simpel gerecht als aardappelsoep.

Het verzamelboek werd verlucht met potlood illustraties van Kursas Rūdis, voorzien van een papieren kaft en werd op een heel beperkt aantal gedrukt.

Frontspice: Ap 170 īsi latvisko ēdienu apraksti – Savākuši Raunāju Ziģis un Kursas Rūdis.

(Latvijas Okupācijas muzejs)

 

 

 

(LVA) Atskabarga – Žurnāls laika kavēklim un jautrībai. (De Weerhaak – Tijdschrift voor ontspanning en plezier.) Van het Letse humoristisch-satirisch magazine “Atskabarga” kwamen slechts 9 nummers in omloop. “Atskabarga” verscheen voor het eerst als bijdrage aan het culturele tijdschrift “Saucējs” (De Noemer) in het gevangenenkamp Putlos (Schleswig-Holstein/Duitsland). Maar algauw werd het een op zich staande uitgave waarvan 5 nummers in Putlos van de rotatiepers rolden.  De volgende nummers 6 tem. 9 verschenen in Zedelgem PoW-Camp 2227 Cage 1 met een oplage van 200 stuks. Het 28-pagina’s tellend tijdschrift verscheen onregelmatig en bevatte naast opbeurende en humoristische teksten, ook veel cartoons, kruiswoordraadsels en denkspelletjes. Lezers van “Atskabarga” vergeleken de kwaliteit van de bijdragen met die van het Letse vooroorlogse, roemruchte, satirische kunsttijdschrift “Svari” (De weegschaal) dat in Riga werd uitgegeven.

Hoofdredacteur Brunis Rubess (1926-2009) schreef zijn bijdragen onder het pseudoniem “Varis Degsme”. In het latere leven werkte hij zich op tot CEO van Volkswagen Canada. Na de herwonnen onafhankelijkheid van Letland in 1991 maakte hij deel uit van de Raad van Bestuur van de Nationale Bank van Letland.

“Atskabarga” nr.8, 25 november 1945, voorpagina. “Tīrībai jābūt!” (Proper genoeg!).

(Latvijas Nacionālā bibliotēka)

 

 

(LVA) Brīvības saule – Zedelghemas kaŗa gūstekņu Latvju jaunatnes novietnes avīze, 1946. (De zon van de vrijheid – Dagblad voor de Zedelgemse jeugdige krijgsgevangenen, 1946.) Het Letse dagblad “Brīvības saule” verscheen, telkens volledig met de hand uitgeschreven, voor het eerst op 8 januari 1946, Zedelgem PoW-Camp 2227 Cage 1 en kende in totaal 128 nummers. De oplage ervan is onbekend. Het dubbelzijdig gedrukte blad richtte zich voornamelijk naar de jeugd met educatieve en patriottische artikels en cartoonstroken zoals “Pusdiena” (De middag). Onder de 11.660 Letse krijgsgevangenen bevonden zich heel wat jongeren (uit de statistieken: 14 jaar: 1 / 15-17 jaar: 68 / 18-20 jaar: 2.172). De bijdragen van de schrijvers werden steeds ondertekend met hun krijgsgevangenennummer, waardoor ze een sterk onterecht-gevangengezet-statement wilden propageren. Enkel in het allerlaatste nummer van 20 mei 1946 ondertekende de redactie met hun volledige naam. 

“Kam tas?” (Voor wie?), uit de winterse cartoonreeks “Zem salstošā jumta” (Onder het ijskoud dak). Om een eerlijke verdeling van het schaarse eten te garanderen, draaiden de gevangen zich om en gaven aldus blindelings aan welke portie ze wensten. 
Brīvības saule – Zedelghemas kaŗa gūstekņu Latvju jaunatnes novietnes avīze, 1946
Facsimile uitgave: Kārļa Zariņa fonds, Melbourne 

(Collectie Pol Denys)

 

 

(LVA) Ceļa malā – Latviešu karavīru nedēļas laikraksts, Cedelghēmā 1945-46. (Langs de zijkant – Weekblad voor Letse soldaten, Zedelgem 1945-46.) De wekelijkse krant “Ceļa malā” had een hele voorgeschiedenis alvorens het in Zedelgem gepubliceerd werd. Luitenant Alberts Vīksne (1896-1976) had in het Deense Skælskør al het idee voor de opmaak van een weekblad opgevat. Zijn redactieraad had de teksten klaar, maar die konden pas in druk gaan na overplaatsing naar het Noord-Duitse gevangenenkamp Lunden-Flehde. Daar verschenen de eerste 5 nummers. Het 6de nummer werd in Lunden (DEU) gedrukt maar werd, na overplaatsing van de volledige groep naar Zedelgem in Camp 2227, Cage II., bedeeld. De volgende uitgaven van de wekelijkse krant kende heel wat technische moeilijkheden, omwille van de papierschaarste en de typmachine die gedeeld werd met de redactieraden van andere “Cages”. Daarom werd afgesproken om kranten die bedeeld werden in het ganse Camp 2227 te beperken tot het dagblad “Laika Griežos”, het weekblad “Ceļa malā” en het maandblad “Nameja gredzens”. Van “Ceļa malā” verschenen uiteindelijk 26 nummers. Het blad kende heel wat belangrijke culturele en literaire bijdragen. Er verschenen voorpublicaties van novelles, theaterstukken en romans die later uitgevoerd of gepubliceerd zouden worden. De latere schrijver, journalist Arnolds Apse (1914-1983) was de hoofdredacteur.

“Ceļa malā”, nr.10, 19 oktober 1945, voorpagina. Illustratie van kunstenaar, decormaker en kostuum tekenaar-ontwerper Harijs Stremke (1922 – 1964).

(Latvijas Nacionālā bibliotēka)

 

 

(LVA) Dzejoļi – sakārtojis Kārlis Poruks, Cēdelghema 1946. (Gedichten – samengesteld door Kārlis Poruks, Zedelgem 1946.) Filologiestudent Kārlis Poruks vatte het idee op om de meest geliefkoosde poezie van de Letse legioenairs te Zedelgem te verzamelen. De gedichten van bekende en minder bekende dichters werden samen met de illustraties, van kunstenaar in wording, Arturs Langmanis gebundeld in een lijvig 499-pagina’s tellend boek. Van dit boek werden slechts 6 exemplaren gedrukt en is daardoor een bibliografische zeldzaamheid. Met de hulp van priester-banneling Ādolfs Grosbergs (1910-1979) kwamen enkele boeken onder meer terecht in Londen bij de diplomaat Kārlis Zariņš (1879-1963), bij de pedagoog en schrijver Ernests Aistars (1899-1998), de diplomaat Jūlijs Feldmanis (1889-1953) en bij voormalig ambassadeur Miķelis Valters (1874-1968) die het PoW-camp Zedelgem ook regelmatig bezocht.   

De ambitieuze Arturs Langmanis immigreerde naar de V.S. en kon een opleiding volgen aan het “College of Arts and Crafts” in San Francisco. Hij leerde er het vak van reclamekunstenaar en werkte onder meer voor de grote modebedrijven “Frederick’s of Hollywood” en “Victoria’s Secret”.

Frontspice: Dzejoļi – sakārtojis Kārlis Poruks, Cēdelghema 1946
Facsimile uitgave: Latvijas Kara muzejs, Riga

(Collectie Pol Denys)

 

 

(LVA) Laika Griežos – Latvijas karavīri dienas laikraksts. (Het keerpunt – Dagblad voor Letse soldaten.) Het dagblad “Laika Griežos” was een puur informatief blad met reflecties uit de politiek en economie van heel de wereld. Het blad bevatte geen enkele illustratie. De bronnen voor de bijdragen waren de radio uitzendingen van de BBC en artikels uit de Britse geschreven pers zoals: “The Daily Telegraph, The Daily Mail, The Daily Mirror, The Daily Express, The People, The Sunday Pictorial, The Sunday Times,  …”. Van de krant verschenen maar liefst 250 nummers en werd verdeeld over het hele het Camp 2227. Het aantal bladzijden van “Laika Griežos” varieerde van 2 tot 16.

Hoofdredacteur was Pēteris Vasariņš (1924-1996), die later een hele diplomatieke carrière opbouwde, eerst binnen de Letse diaspora kringen in Canada en Zweden. En vervolgens na de herwonnen vrijheid in 1990, nam hij deel aan burgercongressen en werd hij verkozen in de comités die de politieke organisatie van de Republiek Letland moesten voorbereiden. Nadien werkte hij nog voor het Ministerie van Buitenlandse zaken.   

“Laika Griežos”, nr.54 (236), 5 maart 1946, voorpagina.

(Collectie Pol Denys)

 

 

(LVA) Nameja gredzens – Latviešu karavīru rakstu krājums. (De Ring van Namejs – verzamelde artikels voor Letse soldaten.) De uitgave van het blad “Nameja gredzens” kende zijn primeur op 8 augustus 1945 in het gevangenenkamp van Putlos (DEU). De nummers 1-7 werden op slechts 4 exemplaren getypt en verschenen wekelijks. Vanaf het nummer 8 tekende de jonge “SS-Kriegsberichter” Juris Zīverts (1920-2013) als hoofdredacteur en dit exemplaar van 100 pagina’s dik werd op 150 exemplaren verspreid. Na de dramatische verhuizing naar Zedelgem en in samenspraak met de uitgevers van andere tijdschriften werd “Nameja gredzens” een maandblad dat over heel het kamp 2227 verspreid werd. De Zedelgemse nummers 9-14 varieerden van 58 tot 130 pagina’s. De redactie van de Zedelgemse uitgaven werd geleid door Jānis Cīrulis en Fricis Grīnbergs (1925-1946). Met de dood van Grīnbergs op 17 januari 1946 te Zedelgem hield het blad op te bestaan. De journalisten en illustrators van het tijdschrift “Nameja gredzens” beschouwden het hun taak om de Zedelgemse krijgsgevangenen moreel en ideologisch actief aan het werk te krijgen. Om via getuigenissen, patriottische verhalen, proza, poëzie en paginagrote tekeningen hen de spreekbuis te maken voor de 300.000 Letten die hun thuisland ontvlucht waren.

Vrije interpretatie, naar de enige foto, van de onafhankelijkheidsverklaring in het Nationaal Theater van Riga op 18 november 1918. Illustratie door Alfrēds Mežgailis (1918-1992).
Nameja gredzens- Latviešu karavīru rakstu krājums 

(Latvijas Nacionālā bibliotēka)

 

 

(LVA) Pasaule – 1. Latviešu divīzijas štāba Informācijas daļa. (De Wereld – Hoofdkwartier 1ste Letse Divisie, informatieafdeling.) Het blad “Pasaule” wierp zich op als de ideologische informatieverstrekker voor de 15. Waffen-Grenadier-Division der SS (lettische Nr. 1). De auteurs verwerken artikels uit Engelse, Duitse en Franse kranten. Ze berichtten ook over de mogelijkheid tot emigreren en de over rol van de “United Nations Relief and Rehabilitation Administration” (UNRRA) die zich bezighield met de ondersteuning en repatriëring van zogenaamde displaced persons. Hoofdredacteur was Voldemārs Lagzdiņš (1919-1982), die als oorlogscorrespondent al journalistieke ervaring had. Hij emigreerde naar Chicago (V.S.) en schreef er artikels over ideologische problematiek in het maandblad van de Letse hulporganisatie “Daugavas Vanagi”, waarvan hij ook in de raad van bestuur zat.

“Pasaule” verscheen, niet toevallig, op 18 november 1945 de Letse Onafhankelijkheidsdag. Door het gebrek aan papier en matrijzen voor de drukpers verscheen van “Pasaule” slechts één nummer. Het had 32 pagina’s en er werden er 100 exemplaren van gedrukt. De omslag werd getekend door kunstenaar/schilder Arnolds Šīmanis (1914-1972).

“Pasaule”, nr.1, 18 november 1945, titelpagina.
Pasaule – 1. Latviešu divīzijas štāba Informācijas daļa

(Latvijas Nacionālā bibliotēka)

 

 

(LVA) Rīta Ziņas – Latviešu karavīru laikraksts, Cedelghēmā, Belg̓ijā. (Het Ochtendnieuws – Letse soldatenkrant, Zedelgem, België.) Het allereerste nummer van het dagblad “Rīta Ziņas” verscheen op 2 oktober 1945 op slechts 2 getypte exemplaren. Naderhand werd het ochtendblad toch op de rotatiepers gedrukt omdat het slechts in Camp 2227/ Cage 1 verspreid werd en het niet veel papier en andere technische middelen vereiste. De artikels waren vertalingen van, kamp-geautoriseerde, artikels uit de Britse pers die zonder bijkomend commentaar geplaatst werden. Hoofdredacteur was Arnolds Apse (1914-1983) die ook het weekblad “Ceļa malā” leidde. Van “Rīta Ziņas” verschenen uiteindelijk 163 nummers.

“Rīta Ziņas”, nr.69, 9 december 1945, voorpagina.
Rīta Ziņas – Latviešu karavīru laikraksts, Cedelghēmā, Belg̓ijā

(Latvijas Nacionālā bibliotēka)

 

 

(LVA) Šachs aiz dzeloņdrātīm – Elmārs Zemgalis un Valentins Bērzzariņš, 1946. gada Februārī, Cedelghēmā, Belg̓ijā. (Schaken achter prikkeldraad – Elmārs Zemgalis en Valentins Bērzzariņš, februari 1946, Zedelgem, België.) Het 54-pagina’s tellend boekje “Šachs aiz dzeloņdrātīm”, gedrukt in Zedelgem, is een bundeling van 50 interessante schaakpartijen die opgetekend werden uit diverse schaaktornooien. Alvorens gezamenlijk in Zedelgem PoW-camp te belanden was het overlevende restant van de 15. Waffen-Grenadier-Division (lettische Nr. 1) verspreid over een aantal kampen in het noorden van Duitsland. In de kampen van Lunden, Putlos, Neugamme en Vilvoorde (B) werden een aantal schaaktornooien georganiseerd en daaruit werden ook enkele schaakpartijen in het boekje opgenomen. Daarna volgden nog de verslagen en een aantal uitgeschreven partijen van drie tornooien uit Zedelgem Camp 2227. De wedstrijden werden gespreid over verschillende dagen en konden op heel wat belangstelling rekenen. Ook de beste spelers uit Estland en Litouwen konden aan de competities deelnemen.

Opmerkelijke figuur is één van de samenstellers van het boek, Elmārs Zemgalis (1923-2014). Vóór en tijdens de oorlog was de student geneeskunde al een geducht schaker. Zemgalis won onder meer de stadstornooien van Jelgava en Riga. Hij vluchtte voor de naderende Sovjet troepen en kwam via het noorden van Duitsland in Zedelgem terecht. Over zijn krijgsgevangenschap in Zedelgem wordt in geen enkele carrière-opmaak of biografie gewag gemaakt. Nochtans zijn er genoeg bewijzen van zijn aanwezigheid. Na zijn vrijlating uit Zedelgem speelde hij tal van tornooien in Duitsland tegen alle grote schaakmeesters uit die tijd. Later immigreerde hij naar Seattle (V.S.), werd er wiskunde professor, publiceerde enkel wiskundige werken en bleef op een zeer hoog niveau schaken tot op zijn 90ste. Hij verkreeg de titel van Ere-Grootmeester in 2003 van wereldschaakbond FIDE voor de tornooien die hij speelde in de Duitse “Displaced Persons” kampen einde jaren ’40.  

“Šachs aiz dzeloņdrātīm”, pg.23, verslag van het Camp 2227 Cage 2 tornooi te Zedelgem, 1 okt. – 4 nov. 1945.
Šachs aiz dzeloņdrātīm – Elmārs Zemgalis un Valentins Bērzzariņš, 1946. gada Februārī, Cedelghēmā, Belg̓ijā

(Latvijas Sporta muzejs)

 

 

(LVA) Sporta Dzīve – Cedelghēmā. (Sportleven – Zedelgem.)“Sporta Dzīve” was een autonome, apart genummerde sportkatern die aan het weekblad “Ceļa malā” werd toegevoegd. Naast artikels over sportgebeurtenissen uit geheel de wereld, berichtte het ook over Zedelgemse sportprestaties zoals voetbal, basketbal, volleybal, boksen, gewichtheffen, schaken, … . Hoofdredacteur was sportjournalist Edmunds Šteinhards (1921-1998). Hoeveel nummers van “Sporta Dzīve” verschenen is voorlopig niet bekend.

  

Omwille van het hoge prestatieniveau kregen de Zedelgemse schaaktornooien in “Sporta Dzīve” ruim plaats toebedeeld. Artikel “Mūsu Šachista sejas” (Het gezicht van onze schakers) over de latere schaakgrootmeester Elmārs Zemgalis.
Sporta Dzīve – Cedelghēmā

(Latvijas Nacionālā bibliotēka)

 

 

(LVA) Ugunskura dzirkstis – Dzintarzemes skautu novada, Cēdelghēmas 2227 P.O.W. nometnē. (Kampvuurgensters – De Amberland scouts groep, Zedelgem 2227 P.O.W. kamp.) Onder de vele duizenden Letse gevangenen bevonden zich heel wat voormalige scoutsleden. Met goedkeuring en logistieke steun van de Britse kampoverheid werd de scoutsgroep “Dzintarzeme” (Amberland) opgericht die zich naast de 14/17-jarigen voornamelijk richtte op de “Rover-scouts” leeftijdscategorie 18/26. Een goed verwarmde barak, de gezamenlijke maaltijden en een ruim aanbod aan activiteiten waren een tijdelijke verademing voor de jeugdigen in het barre gevangenenbestaan, tussen de oudere, geharde medesoldaten. Van hun, tot 44 pagina’s tellend, geïllustreerde kampblad “Ugunskura dzirkstis” verschenen slechts vier nummers. De inhoud handelde over kaartlezen, eerste hulp bij ongevallen, muziek, signalisatie, spelen, liederen, geschiedenis, enz….

Navraag bij de archiefdienst van de “World Organization of the Scout Movement” (WOSM) bevestigt ons het uniek gegeven van de Estse en Letse scoutsgroepen in krijgsgevangenschap in Zedelgem.  

“Ugunskura dzirkstis” nr.1, 6 oktober 1945, voorpagina. Verantwoordelijke uitgever en illustrator van het blad was Ojārs Bīskaps (1921-2006). Tijdens de oorlog werkte hij als decorateur bij het theater van Daugavpils en was hij huistekenaar voor de propaganda-afdeling van het Lets Legioen. Na immigratie naar Canada werd hij professor en architect bij de mijnbouw. De faculteit architectuur van de Dalhousie universiteit, Halifax, eert jaarlijks een beloftevol student met de Ojars Biskaps Award.   
Ugunskura dzirkstis – Dzintarzemes skautu novada, Cēdelghēmas 2227 P.O.W. nometnē 

(Collectie Pol Denys)

 

 

(LVA) Viena diena Cedelghēmā – iznākusi 1946.g. 25.febr. (Een dagje Zedelgem – verschenen op 25 februari 1946.) Eén van de meest in het oog springende Zedelgemse uitgaven is het 32 pagina’s tellend boekje “Viena diena Cedelghēmā”. Het brengt ons aan de hand van voor zichzelf sprekende, zwartgallige cartoons een ontluisterend beeld uit het dagelijkse kampleven. De cartoons worden steeds begeleid door een 4-regelige Letse vers. In het boek staan ook twee liederen. Vooraan: “Tai Cedelghēmā, draugs” (Dit is Zedelgem, mijn vriend) dat gezongen wordt op de wijze van “Lili Marlene”. Achteraan vinden we de “Cedelghēmās Lambetvoks” (De Zedelgemse Lambeth Walk). De zangwijze ervan is gebaseerd op het populaire vooroorlogse Cockney dansnummer de “Lambeth Walk”.

Auteur van het boekje was Auseklis Zaļinskis (1918-2004), hij week uit naar Kalamazoo (V.S.) en werd er journalist en publicist. De illustraties werden gemaakt door Bruno Ozoliņš. Van het Zedelgemse “Viena diena Cedelghēmā” verschenen nog twee, zij het slecht gekopieerde, heruitgaven te Flensburg (DEU) in 1946 en Hamburg (DEU) 1947.

“Viena diena Cedelghēmā”,  titelpagina.
Viena diena Cedelghēmā – iznākusi 1946.g. 25.febr. 

(Collectie Pol Denys)

 

 

(LTU) Mes Sugrįšim! – Lietuvių karo belaisvių, P.O.W. Camp 2227/III, Cedelghem 23.XI.1945. (Wij keren terug! – Litouwse krijgsgevangenen, P.O.W. Camp 2227/III, Zedelgem 23 november 1945)

Litouws gelegenheidsdrukwerkje gedrukt op slechts 12 exemplaren te Zedelgem op 23 november 1945, de “Lietuvos kariuomenės dieną” (Dag van de Litouwse Strijdkrachten). Het is een bundeling van literaire en patriottische teksten in combinatie met enkele gedichten. Over de samensteller van het boekje Stasys Prancūzevičius weten we enkel dat hij in 1978 overleed in Australië, zonder ooit zijn kinderen en kleinkinderen terug te zien. Een toevallige ontmoeting in Vilnius tussen zijn zoon Kastytis en enkele toeristen van Litouwse afkomst leidden tot de ontdekking van enkele brieven en dit Zedelgemse drukwerkje in een Australisch archief. Kleinzoon Aivaras Prancūzevičius, programmadirecteur en expert-consultant bij de Litouwse televisie gaf “Mes Sugrįšim!” in eigen beheer, in facsimile-druk terug uit in Vilnius in 1998.   

Mes Sugrįšim!”, Zedelgem 23 november 1945, titelpagina
Mes Sugrįšim! – lietuvių karo belaisvių, P.O.W. Camp 2227/III, Cedelghem 23.XI.1945, paruošė puskarininkis Stasys Prancūzevičius, illiustravo A. Laurinaitis
Facsimile uitgave: Aivaras Prancūzevičius, Vilnius, eigen beheer

(Collectie Pol Denys)

 

 

 

(LTU) Mūsų viltis – Cedelghem belaisvių stovyklos 4-tos kuopos lietuvių sieninis laikraštis. (Onze hoop – Zedelgem gevangenenkamp – Muurkrant van de Litouwse 4de compagnie.) Van het Litouwse kampblad “Mūsų viltis” verschenen 7 nummers op onregelmatige tijdstippen tussen 15 oktober 1945 en 4 maart 1946. Het aantal bladzijden varieerde tussen de 14 en 24 pagina’s.  “Mūsų viltis” is het enige tijdschrift dat niet gedrukt werd, maar werd volledig met hand uitgeschreven gedupliceerd en de illustraties ingekleurd werden. Hoewel de redactie slechts uit twee personen bestond en zij instonden voor het gros van de artikels, was de inhoud zeer gevarieerd. Het blad had slechts een oplage van 2 exemplaren. Een enkele keer werd een derde exemplaar aan de Litouwse priester Julius Danauskas (1909-1991) geschonken. Danauskas kwam, als afgevaardigde van het Internationale Rode Kruis, de Litouwse krijgsgevangenen geregeld bezoeken.   

“Mūsų viltis” nr.6, februari 1946, voorpagina. Illustratie vrij naar het wapenschild van Litouwen. Doch in plaats van het getrokken zwaard, zwaait de ridder op het steigerend paard een banier met de Litouwse kleuren en opschrift ”Lietuvi, grįžk į tėvynę” (Litouwer, keer terug naar je vaderland). Hoewel,… een illusie gesproten uit dromen en verbeelding, lezen we onderaan.  
Mūsų viltis – Cedelghem belaisvių stovyklos 4-tos kuopos lietuvių sieninis laikraštis

(Lietuvos centrinis valstybės archyvas)

      

 

Over de Estische kranten of tijdschriften in het krijgsgevangenenkamp Zedelgem, Camp 2227 Cage III zijn slechts wat summiere gegevens bekend. Er valt dus nog heel wat te ontdekken. Toch vonden we 5 titels van Estse publicaties en enkele afbeeldingen terug.  Drijvende krachten achter de Estse uitgaven blijken de onderluitenanten Koppa, Tõrmaküla en Laane te zijn.

Onder de 2.820 Estse krijgsgevangenen te Zedelgem bevonden zich ruim 800 minderjarigen. Het was onder meer onderluitenant Karl Laane, leraar van opleiding, die samen met een team van 25 leraars de jeugdigen bijna alle basisvakken onderwees. Laane was ook een van de weinige Baltische legionairs die vrijwillig teruggekeerd zijn naar het thuisland. Onder het repressieve Sovjetregime in Estland mocht hij zijn leraarsberoep niet meer uitoefenen. Eind jaren ’50 stichtte hij het “Tallinna Linnamuuseum” (Stedelijk museum van Tallinn) en bleef er werken tot aan zijn dood. Hij publiceerde nog tal van boeken en schreef honderden artikels.

 

(EST) Jõulud Flandrias 1945 – luulealbum, Zedelghemi, 86 lk. (Kerstmis in Vlaanderen 1945 – poëziealbum, Zedelgem, 86 pg.) Uitgever: Arvo Koppa.

“Jõulud Flandrias 1945 – luulealbum, Zedelghemi, 86 lk”
 
 

 

(EST) Lõkketuli (Het vreugdevuur) – Redactie: Karl Laane, Ignas Tõrmaküla.

(EST) Päevauudised – päev laagri bülletään, Zedelghemi 1945-1946 (Het dagelijks nieuws -dagelijks kamp bulletin, Zedelgem 1945-1946) Redactie: Ignas Tõrmaküla.

(EST) Raskel ajal – käsitsi paljundatud, illustreeritud kümne autori luulekogu. Belgia, Zedelghemi vangilaager, 100 lk.  (Moeilijke tijden – handgeschreven manuscript, geïllustreerde verzameling gedichten door tien auteurs. België, Zedelgem gevangenenkamp, 100 pg.).

Diverse Estse uitgaven, Zedelgem Camp 2227 Cage III

 

(EST) Traatide vahel – luulealbum, Zedelghemi, 46 lk. (Tussen (prikkel)draad – poeziëalbum, Zedelgem, 46 pg.) Auteur: Arvo Koppa, Illustrator: Johannes Kurist. Initiatiefnemer voor de publicatie van dit album was Karl Laane (1907-1986), die te Zedelgem de Estse culturele afdeling leidde.

 “Traatide vahel – luulealbum, Zedelghemi, 46 lk.”
Facsimile uitgave: Atho Laane, Tallinn, eigen beheer

(Collectie Pol Denys)

 

 

 

Het unieke, artistieke erfgoed

Aanvullingen op:

Braet Johan, Kunstwerken van krijgsgevangenen in het Britse Prisoners of War Camp te Zedelgem.

de Bethune, L. e.a., De militair-historische erfgoedwaarden van het voormalig munitiedepot en POW-camp Vloethemveld.

  1. De Marianne, standbeeld.

Dit vrijstaande standbeeld staat samen met de cementsculptuur Sint Joris en de Draak en de betonplaat met opschrift 2226 POW Camp onder de luifel op het onthaalplein. Het stelt een halfknielende moederfiguur voor, die met haar twee kinderen op de terugkomst van haar krijgsgevangen man staat te wachten. Het dochtertje, rechtstaand, leunend tegen haar moeder, draagt een bloemetje in de hand. De kleine jongen slaapt op de knie van zijn moeder. De vrouw staart in de verte, de rechterhand aan het voorhoofd. De beeldengroep staat op een sokkel die deel uitmaakt van het gehele volume.

Marianne - Zedelgem POW Camp 1946 - Jozef Deschuyter en Elodie Rosseel

Cementsulptuur, in de volksmond de “Marianne” of  “L’Attente”, geflankeerd door Jozef Deschuyter en Elodie Rosseel tijdens een van de bezoekdagen aan het POW Camp 2226, september 1946.

(Collectie Ignace Verstraete)

 

 

 

De Marianne is opgebouwd uit een bakstenen kern, de figuratie is stucwerk op basis van cementmortel. Het standbeeld heeft nu een witte overschildering, oorspronkelijk was dit niet zo en was het zandkleurig. Als gevolg van waterinsijpeling en vorstschade vertoont het pleisterwerk op een aantal plaatsen zware barsten en zijn fragmenten afgebrokkeld. Aanvankelijk stond het prominent centraal in Camp 2226 Cage II. Later werd het verplaatst naar de ingang van het munitiedepot. En in 2019 werd het beeld opnieuw verplaatst naar zijn huidige locatie en heeft het een ingrijpende consolidatie ondergaan om het te behoeden voor verdere aftakeling. De schoonheid en boodschap van de Marianne bleef niet onopgemerkt:

Lo Zo. (1946). Burgerwelzijn:

[…] Wat ik bijzonder wel gelukt vond: was die overgroote, schoone, half knielende vrouw, met het strakke gezicht naar ’t Westen gericht… Met die vermoeide oogen, dat dochtertje met het bloempje in de hand, tot vader thuiskomt… de kleinere knaap slaapt op de knie der moeder!… Wellicht de vrouw van de maker!… Wat een heimwee!… […]

 

von Einem, G. (1949). Baracke 14. Ein Erlebnisbericht:

‘Am Ende des Weges, vor einer Großen Querbaracke aus Holz, hatten sie ein schönes Denkmal errichtet. Bildhauer hätten sicherlich viel Fehler entdeckt. Aber das Bildwerk aus Sandstein ergriff uns tief: Eine deutsche Mutter in sitzender Haltung hat die Hand zum Schutz der Augen an die Stirn gelegt. Sie blickt mit großer Sehnsucht in die Ferne. Die drei warten auf den in der Gefangenschaft schmachtenden Mann und Vater. Sie erhoffen mit Inbrunst seine Rückkehr nach Kriegsnot, um in der Heimat die schweren Lasten mit tragen zu helfen. Wir standen ganz andächtig vor diesem Bildwerk. Wirklich, so werden sie in der Heimat auf uns warten. Sie die keine Ahnung haben, wo wir sind.‘

 

Euringer R. (1952), Die Sargbreite Leben. Wir sind Internierte:

‘Heimkehrend entdecke ich das ‘Denkmal’, das irgendein bildhauerisch Begabter seiner Sehnsucht aufgestellt; vielmehr: der Sehnsucht seiner Lieben. Aus Sandstein geschlagen, in Barlachs Art, archaisch asiatisch, zeigt es, ergreifend im Ausdruck, in Lebensgröße ein Weib, die halbwüchsige Tochter im Arm, den Blick trostlos in die Ferne gerichtet. Er sucht den Ernährer, den Mann, den Vater, den Vermissten, Verschollenen, Gefangenen. Was sich künstlerisch auch dagegen einwenden ließe –, hier hat sich die Klage ein Denkmal gesetzt, die stumme Klage der Internierten. Die stumme Klage ihrer Lieben.‘    

 

Linnenbrügger K. (1974) Neue-Westfälische, Bielefeld:

[…] Die Skulptur – eine Frau mit zwei Kindern in ihren Armen, Die Ausschau nach ihrem Mann hält – war für die damaligen Kriegsgefangenen das Symbol der Freiheit. […]

Marianne - Zedelgem POW Camp - Toestand 2020 De “Marianne” (2020) op haar huidige locatie, onder de luifel op het onhaalplein. Na de consolidatie om verder verval tegen te gaan, dringt zich nu een broodnodige restauratie op.

(Collectie Pol Denys)

 

 

 

  1. Cementsculptuur Sint-Joris en de draak, vrijstaande muur.

Dit beeld, een figuratief hoog-reliëf tegen een vrijstaande muur, bevindt zich eveneens onder de luifel op het onthaalplein. Sint-Joris, uitgedost als een middeleeuwse, geharnaste en gehelmde ridder te paard, doodt met zijn lans een voorliggende, grote draak. Het is een beschilderde cementsculptuur, opgebouwd uit ijzeren armaturen (staven, nagels, kippengaas) waarrond bakstenen zijn gemetseld. De beschildering is gedeeltelijk verdwenen: zwart (paard), groen (draak), rood (helmbos en tuniek, muil van draak), blauw (wapen, gareel, zadel), geel (wapen). Vóór de sluiting van het depot in 1992 liet de toenmalige commandant Jacques Depauw het beeld herstellen en herschilderen. Deze beschildering was niet origineel. Linksonder herkennen we een naoorlogs aangebracht embleem, het mutskenteken van de Ordonnance Technische troepen. Ook dit beeld is zwaar beschadigd en werd eveneens gestabiliseerd.

 

  1. Cementsculptuur, bas-reliëf met landschap, vrijstaande muur.

Op de achterkant van Sint-Joris en de Draak is een polychroom beschilderde cementsculptuur, een pittoreske voorstelling van een landschap met twee landelijke woningen (rood of oker) in een glooiend landschap (groen) met een vijftal solitaire bomen (groen). Het huis op de voorgrond rechts heeft een klein voortuintje, afgebakend met houten hekwerk (bruin). Het bas-reliëf is in vrij goede staat en werd in 2019 ook geconsolideerd.

 

  1. Betonplaat met mozaïek opschrift 2226 POW Camp.

Betonnen plaat met opschrift 2226 POW Camp in mozaïek, met links en rechts van de tekst een groen overschilderd plantenmotief in laagreliëf uitgewerkt. Deze betonplaat komt oorspronkelijk uit Camp 2226. Het werd samen met de Marianne naar de ingang van het munitiedepot gebracht, waarachter het jarenlang verscholen lag in het gras. De plaat werd in 2019 geconsolideerd en bevindt zich nu ook onder de luifel en staat op een verhoogde sokkel gepresenteerd.

 

  1. Cementsculptuur, berglandschap met kapel en woonhuis, vrijstaande muur.

De drie volgende vrijstaande cementsculpturen staan in de weide vóór de Ferme Bocca. Dit bas-reliëf stelt besneeuwde Alpentoppen voor, met links op de voorgrond een kerkje of kapel en centraal een chalet in de traditionele stijl van het Alpengebied. De polychrome overschildering is vrijwel overal verdwenen. De cementsculptuur is sterk verweerd en grote stukken van het stucwerk zijn afgebroken en verloren gegaan.

 

  1. Gefragmenteerde cementsculptuur, berglandschap met beekje.

Bas-reliëf met landschapsscène in het hooggebergte, met een bergriviertje, enkele verspreide woningen en grote dennen. Deze cementsculptuur werd gevandaliseerd door spelende jongeren in 2006 en ligt gefragmenteerd, stucwerk naar onder op de weide.

 

  1. Cementsculptuur, dorp- of stadszicht, vrijstaande muur.

Deze cementsculptuur in bas-reliëf is een zicht op een middeleeuwse Duitse (?) stad, met vestingen op de voorgrond, links een kerk met torenspits, centraal vakwerkwoningen, rechts een vestingtoren en evenwijdig met de vestingen een rij bomen. De sculptuur is sterk verweerd en beschadigd. De torenspits en een groot centraal stuk stucwerk zijn verdwenen. Er worden in het archief van Zedelgem nog fragmenten bewaard, in afwachting van restauratie. De polychrome schildering is haast niet meer zichtbaar.

 

  1. Toogscène, muurschildering op buitengevel van barak 3.1.58.

De muurschildering is vervaardigd op een buitengevel door fijne inkervingen in een vlakke cementpleistering. Achter de toog van een kantine zien we een vrouw staan die ons frontaal aankijkt. Op en achter de toog zien we allerlei koopwaar en schenkgerief: een glazen kastje met Schokolade, Zigaren en Zigaretten, flessen drank (Kirsch, Alter Korn, Weinbrand), een dienblad met kaasstolp, een bordje koekjes, een koffiekan en een koffiekopje, een asbak, glazen en een rekje met vier sierborden met Duitse spreuken. De tekening is bekrast en aan de onderkant is er materiaalverlies. De kleuren en afbeelding raken stilaan sterk vervaagd.

 

[…] De kantine met de waardin, midden teljoren, wier opschriften de samenvatting geven van pittige gezegden en humor. […]  (Uit: Het Burgerwelzijn, 5 oktober 1946)

 

***

Wird man früh vom Tod betroffen

Sagt man der hat sich tot gesoffen

***

Ist man aber einer von den Alten

Sagt man, den hat der Wein erhalten

***

Rostig wird die Eisenscheine

Wenn das Rad nicht drüber läuft

***

Frostig wird des Mannes Miene

Wenn er ab und zu nicht säuft.

  1. Baracke 11, opschrift.

Boven de ingang van barak 3168 bevindt zich een kleine bas-reliëf cementsculptuur. Het zwaar beschadigde opschrift Baracke 11 is het enige restant van de nummering van de barakken. Bovenaan staat het woord Baracke in boogvorm, eronder het nummer 11 in een klein vierkantje.

 

  1. Muurschilderingen, binnenmuren barak 3169.

In deze barak bevinden zich twee onleesbaar gesigneerde, vrij amateuristische muurschilderingen. Het eerste is een langwerpig, verticaal landschap met een bolvormige kerktoren, bomen, water en een wegje richting kerk. De kleuren zijn grijs, blauw, groen, rood en oker. Een tweede landschap, een horizontale compositie, geschilderd in ongeveer dezelfde tinten, toont akkers, huisjes en – wellicht nadien bijgeschilderd – de contouren van een kerkje en een torenspits.

 

  1. Muurschilderingen, binnenmuren barak 3210.

Deze barak bevindt zich buiten de bezoekerszone, in het stiltegebied. Daarin bevinden zich vijf muurschilderingen, eerder schetsen in een stijl die herinneren aan de klassieke mythologie. Hierbij werd zwarte en sporen van blauwe verf gebruikt op een haast volledig afgesleten witgeschilderde pleisterlaag. In de loop der jaren zijn 5 van de 6 schilderingen herschilderd. De oorspronkelijke schilderingen waren veel verfijnder. De muurschilderingen werden in 2020 gefixeerd.

  • Gevechtsscène (?) met twee klassiek mythologisch aandoende figuren te paard.
  • Dansende (?) vrouw omringd door drie mannelijke figuren, één zittend, twee liggend.
  • Twee semi-naakte putti (?) met gedrapeerde lendendoek
  • Twee dicht bij elkaar zittende figuren, man-vrouw (?)
  • Onherkenbaar tafereel
 
 

***********************************************************************************

 

BRONNEN: (geschreven bronnen, internet, archieven, illustraties) 

 

Geschreven bronnen:

Arnou, P. (1981). De bevrijding van Zedelgem in 1944 (deel 1 en 2). Zedelgem: Zilleghem. Handelingen van de kring voor heemkunde en geschiedenis “Pastoor Ronse”, jg. 2/3-4.

Auel, H.W. (2011). Sein Leben fest in der Hand: Tagebuch eines Zeitzeugen. s.l.: Mauer Verlag.

Avotiņš, E. Dzirkalis, J. Pētersons, V. (1963). Daugavas vanagi, who are they? Riga: Latvian State Publishing House.

Bassler, G.P. (2000). Alfred Valdmanis and the politics of survival. Toronto: University of Toronto Press Incorporated.

Belts, I. Schubert, I. (2015). No ifs or buts. A memoir and family history of Ilmars Belts. s.l.: Ingrid Schubert, Philip Schubert.

Bennett, G.H. Bennet, R. (2004). Hitler’s Admirals. Annapolis, Maryland: Naval Institute Press.

Bērziņš, A-J. Kukainis, V. (1985). Latviešu karavirs Otra pasaules kara laika IX. Plön: Daugavas Vanagi Centrālās valdes izdevums.

Bērzzariņš, V. Zemgalis, E. (1946). Šachs aiz dzeloņdrātīm. Zedelgem:  Valentīns Bērzzariņš, Elmārs Zemgalis.

Botho Elster, W. (2005). Die Grenzen des Gehorsams. Das Leben des Generalmajors Botho Henning Elster in Briefen und Zeitzeugnissen. Hildesheim: Georg Olms Verlag.

Boudin, H.R. (1989). Die christlichen Kirchen in Belgien nach dem Zweiten Weltkrieg (1944-1948). In: Kirchliche Zeitgeschichte. Vol. 2, No. 1, Die Kirchen Europas in der Nachkriegszeit. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht (GmbH & Co. KG), pp. 121-128.

Braet, J. (2008). Kunstwerken van krijgsgevangenen in het Britse ‘Prisoners of War Camp’ te Zedelgem (1945-1946). In: Bulletin van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, jg. 2. Brussel: KLMK, pp. 114-141.

Brancis, M. Burāne, I. (2016). Trešā atgriešanās. Ieskats mākslinieka Osvalda Rožkalna dzīvē un darbos. Riga: Mansards.

Rubess, Br. (1953). Marokas Baigais. In: Daugavas Vanagi. Biļetens. 30.nrs. Eutin: Rettberg Kaserne, pp. 6-8.

Brūvelis, E. Feldmanis, A.E. e.a. (2005). Latviešu leģionāri. Latvian legionnaires. s.l.: Daugavas Vanagi.

Bülter, K.H. (1956). P.O.W. Erlebnisse eines Seemans in Amerika und England. Berlin: Das Neue Berlin.

Ceriņš, L. (1945-1946). Putlosā. Cedelghēmā 2227/P.O.W. Camp 1945. Zedelgem: onuitgegeven dagboek. Collectie: Laimonis Ceriņš, Derby.

Cesarani, D. (1992). Justice delayed. How Britain became a refuge for Nazi war criminals. London: William Heinemann Ltd.

Craufurd-Benson, H.J. Macleod, J. (1946) A.L. 63, the original British army louse-powder. In: The Journal of Hygiene, vol.44. Cambridge: University Press, pp. 294-306.

de Bethune, L. e.a. (2013). De militair-historische erfgoedwaarden van het voormalig munitiedepot en POW-camp Vloethemveld. Brussel: SumResearch.

de Maizière, U. (1989). In der Pflicht. Lebensbericht eines deutschen Soldaten im 20. Jahrhundert. Herford, Bonn: Verlag E.S. Mittler & Sohn GmbH.

De Somer, I. (1985). De Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene, in het bijzonder de meubelen van 1897 tot 1945. Gent: Rijksuniversiteit. Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte. Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde.

Denys, P. (2008). Zedelgem, bakermat van het naoorlogse Letse nationalisme en artistiek erfgoed. De context van het Vrijheidsmonument van Kārlis Zāle. In: Bulletin van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, jg. 2. Brussel: KMLK, pp. 98-113.

Denys, P. (2014) Kunst om ‘den brode’ uit het POW-Camp te Zedelgem, 1945-1946. In: Zilleghem jg. 35/3. Zedelgem: Handelingen van de kring voor heemkunde en geschiedenis “Pastoor Ronse”

Denys, P. (2017) Osvalds Rožkalns, korte biografische schets. Passage in Zedelgem POW-Camp 1945-1946. In: Zilleghem jg. 38/2. Zedelgem: Handelingen van de kring voor heemkunde en geschiedenis “Pastoor Ronse”.

Denys, P. (2018). A.L. 63 Kills Lice. Zedelgem POW-Camp 1945-1946. In: Zilleghem jg. 39/1. Zedelgem: Handelingen van de kring voor heemkunde en geschiedenis “Pastoor Ronse”.

Denys, P. (2020). Schaken achter prikkeldraad. Toernooien en biografieën. Prisoner of War Camp Zedelgem 1945-1946.  In: Zilleghem jg. 41/2. Zedelgem: Handelingen van de kring voor heemkunde en geschiedenis “Pastoor Ronse”.

Deseyne, A. (1988). Het 29ste Fuseliers-Bataljon. Geschiedenis van het eerst opgeroepen bataljon dienstplichtigen na de bevrijding van België. (28 maart 1945 – 8 mei 1946). Moen, Zonnebeke: Uitgave van de vriendenkring 29ste Fuseliers-Bataljon.

Desmet, M. Raeman, F. (s.d. 1994). Van munitiedepot tot krijgsgevangenkamp. Krijgsgevangenkamp te Zedelgem. 1944-1946. s.l.: Desmet, Raeman.

Despriet, Ph. (1985). De V3 en de Atlantikwall. Roeselare: Cartoeristiek – De uitgeverij van de B.A.A.V.

Döderlin, K.R. (1959). Die roten Nelken von Zeddelgem. In: Die Arche Noah schwimmt nicht mehr. 15 Erzählungen und Skizzen. Berlin: Union Verlag (VOB), pp. 30-36.

Euringer, R. (1952). Die Sargbreite Leben. Wir sind Internierte. Hamm: G. Grote’sche Verlagsbuchhandlung.

Ezergailis, A. (2005). Nazi/Soviet disinformation about the holocaust in Nazi-occupied Latvia. Daugavas Vanagi: Who are they? – Revisited. Riga: Latvijas 50 gadu okupācijas muzeja fonda (OMF).

Gulbis, H. (1945-1946). Īsās gūstekņa piemiņas. A 2080291. Cedelghēmā, Bel̦g̓ijā. 2227 P.O.W.-Camp/II. Zedelgem: onuitgegeven dagboek. Collectie: Pol Denys, Aartrijke.

Hāzners, V. (1974). Laiks, telpa, ļaudis: Daugavas vanagu organizācijas pirmie 25 gadi, vēstures apcere. Pirmā daļa. Toronto: Daugavas Vanagi Apgāds.

Hollman, W. (2020). Wogen des Lebens. Erlebnisse kultureller, militärischer, politischer und wissenschaftlicher Art in einem 95-jährigen Dasein. Hellenthal: Sportverlag Strauß.

Hortobágyi, P. (2002). Magyar hadifoglyok Belgiumban a második világháború után (1945-1947). In: Valóság, 2002/12, pp. 38-65.

Jackson, S. (2010). Churchill’s unexpected guests. Prisoners of War in Britain in World War II. Stroud: The History Press.

Jung, H. (1966). Zur Geschichte der deutschen Kriegsgefangenen des Zweiten Weltkrieges. Band XII. Die deutschen Kriegsgefangenen im Gewahrsam Belgiens, der Niederlande und Luxemburgs. Bielefeld: Verlag Ernst und Werner Gieseking.

Juškevics, J. (1978). On the trail of history. Canberra: onuitgegeven getuigenis. Collectie: Fam. Juškevics, Canberra.

Kalme, E. (1979). In the shadow of freedom. New York: Manor Books Inc.

Kiršteins, D. (1969) Kaļiet sirdis akmenī, brāļi! Brooklyn, Ņujorka: Grāmatu Draugs.

Korsaks, P. (2020). Kara ziņotājs Juris Zīverts. In: Latviešu fotogrāfi – kara liecinieki. Riga: Neptūns, pp. 222-237.

Kreim, J. (1945). Tagesgedanken während meiner Gefangenschaft vor allem im POW-Camp 2229.  April – September 1945. Zedelgem: onuitgegeven dagboek. Collectie: Archief Gemeente Zedelgem. 

Linsi, H. Puurman, F. (2001). Eestlased Sedelgehmi Vangilaagris 1945-1946. Leicester: Ferdinand Puurman.

Lucas Harrison, E. (1947). Belgium, Y.M.C.A. – W.P.A. Brussel:  The Private Papers of Mrs. E. L. Harrison. Collectie: The Imperial War Museums, Londen.  

Lucas Harrison, E. (2013). Receipt for a Dead Canary. A memorable account of rebellion, resistance and survival. s.l.: Kindle ebooks.

Mežmalis, A.M. (2008). The Latvian Legion – Information, facts, truth. Riga: Andrejs M. Mezmalis.

N.N. (1934). Army manual of hygiene and sanitation. London: Her Majesty’s Stationary Office.

N.N. (s.d.). Baraquement Système Adrian. Paris: Ministère de la Guerre. Inspection générale de l’habillement, du campement et du couchage.

N.N. (1945). Das Musterlager, P.O.W. C2226, Cage 3. Zedelgem: Wilkening Rolf, Edgar Kasemeier, Hans Horina, C. Derstroff.

N.N. (1946). One year in Belgium. March 1945 – March 1946. Overijse: World’s Alliance of the Y.M.C.A.’s War Prisoners’ Aid.

N.N. (1962). Zur Geschichte der Kriegsgefangenen im Westen. USA – Großbritannien – Frankreich – Belgien – (Schweden). Bonn: Deutsches Rotes Kreuz. Suchdienst.

N.N. (2003). Latviešu karazēnu stāsti II. Riga: Fonds Latvijas Vēsture.

Packo, L. (1995). Jabbeke 1940-1947. Aartrijke: Uitgeverij Emiel Decock.

Perkons, R. (2017). A Latvian’s war. s.l.: Rita Perkons.

Perry, Brig. R.H. (1946). R.E. work on the L. of C. with the B.L.A. In: The Royal Engineers Journal, Volume LX, 1946. Chatham: The Institution of Royal Engineers, pp. 3-21.

Põdersoo, H. Purje, E. (1992). Igavesti noored. Mälestusi ja meenutusi Teisest maailmasõjast tänapäevani. Toronto: Lennuväepoiste Klubi.

Prancūzevičius, S. Prancūzevičius, A. (1998). Mes sugrįšim! Vilnius: Aivaras Prancūzevičius.

Ramcke, H.B. (1951). Fallschirmjäger damals und danach. Frankfurt am Main: Lorch Verlag.

Ruge, F. (1946). The story of P.O.W camp 2226. Zedelgem: onuitgegeven getuigenis. Zedelgem: Friedrich Ruge.

Shepard, B. (2010). The Long Road Home: The Aftermath of the Second World War. London: Vintage.

Speelman, K. (1995). De Kortrijkse Kunstwerkstede: een case-study van economische kollaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Leuven: Katholieke Universiteit. Faculteit Letteren en Wetenschap. Departement Geschiedenis.

Sullivan, M.B. (1981). Auf der Schwelle zum Frieden. Deutsche Kriegsgefangene in Großbritannien 1944-1948. Wien, Hamburg: Paul Zsolnay Verlag.

Sunou, Ph. (1980). Les prisonniers de guerre allemands en Belgique et la bataille du charbon 1945-1947. Bruxelles: Musée Royal de l’Armée.

Tegethoff, R. (2001). Generalmajor Otto Ernst Remer – Kommandeur der Führer-Begleit-Division. Riesa: DS-Verlag.

Tinits, A. (1982). Välgumärgi kasvandikud. Toronto: Lennuväepoiste Klubi

Verdonck, A. Vermeiren, E. Troubleyn, R. (2011). Zeldzame reminiscenties van de Groote Oorlog: archivalisch en bouwtechnisch onderzoek van de legerbarakken in Jabbeke (prov. West-Vl.). In: Relicta 8. Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen. Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed, pp. 377-415.

Vilkonis, K. Žvirblis, J. (1945-1946). Mūsų Viltis. Cedelghem belaisvių stovyklos 4-tos kuopos Lietuvių sieninis laikraštis. Cedelghem: Tijdschrift, kampblad. Collectie: Lietuvos centrinio valstybės archyvo, Vilnius.  

von Einem, G. (1949). Baracke 14. Ein Erlebnisbericht. s.l.: Als Manuskript vervielfältigt.

Wicht, A. (s.d.). Tage der Einsamkeit. Eine Kriegsgefangenschaft. s.l.: Adolf Wicht.

Witt, D. (2017). Tierstudien nach dem Leben. Der Tierbildhauer Werner Ehlert (1905-1968) und sein Vater, der Stettiner Holzbildhauer Axel Ehlert (1865-1929). In: Pommern. Zeitschrift für Kultur und Geschichte. Heft 3/2017. Greifswald: Pommerscher Greif e.V., pp. 14-29.

Zaļinskis, A. (1991). Bez ienaida un bailēm I. s.l.: Gauja.

Zaļinskis, A. (2005). Bez ienaida un bailēm II. s.l.: Elpa.

Internet:

https://archive.org/download/CROWCASS Central Registry of War Criminals and Security Suspects (CROWCASS)

https://dea.digar.ee/cgi-bin/dea  DIGAR Eesti artiklid

https://hansard.parliament.uk/ UK Parliament. The official report of all Parliamentary debates.

https://lndb.lv/  Latvijas Nacionālā digitālā bibliotēka

https://www.amnesty.nl/encyclopedie/oorlog-oorlogsmisdrijven-oorlogsrecht-conventies-van-Genève-en-mensenrechten

https://www.legal-tools.org/doc/1d2cfc/pdf/ Convention relative to the Treatment of Prisoners of War. Geneva, 27 July 1929.

 

Archieven:

Archiv Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge e.V.

Archief Gemeente Zedelgem

Arolsen Archives, International Center on Nazi Persecution

Budesarchiv, Freiburg

Bundesarchiv, Bildarchiv

Eesti Rahvusraamatukogu, Tallinn

Glenbow Archives, Archives and Special Collections, University of Calgary

Hoover Institution Library and Archives, Stanford University

ICRC Archives, Geneva

Institut für Zeitgeschichte, München-Berlin

Latgales Kultūrvēstures Muzejs, Rēzekne

Latviešu centra “Bērzaine“ arhīvs Freiburgā, Freiburg

Latvijas Fotogrāfijas muzejs

Latvijas Kara muzejs Riga

Latvijas Nacionālā arhīva, Latvijas Valsts arhīvs, Riga LNA LVA F.2552, A.1-v, L.203

Latvijas Nacionālā bibliotēka, Riga

Latvijas Okupācijas muzejs, Riga

Latvijas Sporta muzejs, Riga

Lietuvos centrinio valstybės archyvo, Vilnius

Rijksarchief, Brussel

Rijksarchief, Kortrijk

Stad Oostende, Dienst Burgerzaken, Begraafplaatsen, grafzerken en -monumenten

The Brethren Historical Library and Archives, Elgin, Illinois

The National Archives, Kew

Britse

Zedelgem Zedelghem Zedelhem Cedelghēmā Cedelhēmā Cedelgēmā Cedelgēma Cedelghēma Cedelhēma Cēdelgēmas Cēdelghēmas Cēdelhēmas Cēdelgēma Cēdelghēma Cēdelhēma Cedelgeima Cedelgheima Cedelheima Cēdelgeimas Cēdelgheimas Cēdelheimas Cedelheim Cedelgheim Cedelgeim Zedelgema Zedelghema Zedelhema Zedelgēma Zedelghēma Zedelhēma Zedelgeima Zedelgheima Zedelheima Zēdelgema Zēdelghema Zēdelhema Zedelhēma Zedelghēma Zedelgēma Zedelheima Zedelgheima Zedelgeima Jabbeke POW Camp POW-Camp Krijgsgevangenenkamp Krijgsgevangenen Krijgsgevangenkamp Vloethemveld Vloetemveld Zedelghemi Zedelghemis Zedelgemi Zedelgemis Zedelhemi Zedelhemis